|
||
|
2e zondag van de Advent, 4 december 2022
evangelie: Mattheüs 3,1-12
Jesaja 11,1-10. Psalm 72. Romeinen 15,4-9
Pater Mark-Robin
Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland
Bereikbaar voor kleine mensen
“Voor kleine mensen is Hij bereikbaar.” [Ps 72]
Maar, is dit wel wáár?
Is Hij bereikbaar voor de kleine mensen
met al hun zorgen en “alledaagse” wensen?
De roep om eerlijkheid en gerechtigheid klinkt niet pas sinds kort [Js 11,4v]
alsof nu bij oorlogsdreiging en prijsstijging
de scheefheid van ons leven en samenleven pas duidelijk wordt.
In het licht van Christus, Die wij verwachten, [Mt 3,11v]
zien wij nog beter wat velen al dachten:
Bij elke krisis weer zijn het de kleine mensen die de
rekening betalen
maar bij voorspoed zijn zij niet degenen die het dan in kunnen halen.
De woorden van Johannes de Doper maken ons onrustig, nog steeds, vandaag,
want we beseffen dat het niet klopt, hoe wij leven:
veel keuzes die wij maken zijn korte-termijn, voor even; [Mt
3,7]
een visie op de toekomst houden we liever een beetje vaag.
De drang om te overleven,
ieder voor zich: kinderen leren het al in het computerspel.
Echter, leren door te ervaren “wij hebben elkaar nodig”,
gebeurt bij samen een hut bouwen, voetballen, de snoepjes délen
dàn lukt dat wèl. [cf. Mt 18,3]
En dan blijkt al op een natuurlijke manier: geen mens is overbodig; [Ps 72,12-14]
het maakt uit hoe het met jou gaat –
ook al zijn we met zeer velen. [Ps 72,9-11]
Jesaja en Johannes de Doper hebben een oordeel aangekondigd:
het gaat niet alléén over wie heeft gezondigd; [Mt 3,6]
oordelen betekent het aanbrengen van onderscheid:
met welke houding, woorden en daden is mijn levensweg geplaveid? [Mt
3,8]
Werk ik zo (indirect) mee aan de uitbuiting en de uitsluiting van anderen
of heb ik hen juist meegenomen op de weg die Jezus gaat?
Ook de apostel Paulus wil onze mentaliteit veranderen:
Christus komt “voor al der wereld baat,” [Rm 15,8v]
zingen wij kryptisch in een kerstlied. [Er
is een roos ontsprongen]
De drie lezingen hebben klaar aan de dag gelegd
hoe God ons samenleven heeft bedoeld, van oudsher voorzegd:
slechts één volk, mijn volk, mag naar
Hem toekomen?
– nee, zo is het niet;
“Alle naties zullen naar Hem toestromen!” [Js 11,10]
“Aanvaard elkander daarom als leden van één gemeenschap”, [Rm 15,7]
omdat Hij ons in al onze
verscheidenheid bijeen heeft gebracht
komt een einde aan de eindeloze eenzame donkere nacht [Rm 13,12]
en groeit eensgezindheid uit tot broederschap, zelfs vriendschap. [Rm 15,5]
“Uit stenen brengt Hij nog kinderen van Abraham voort,” [Mt
3,9]
dus, we kunnen ons niet op onze afkomst laten voorstaan
of onze status, geslacht en geaardheid, huidskleur, leeftijd en geleerdheid;
nee, uit onze dáden moet blijken waar wij van harte voor gaan;
uit de vruchten die wij voortbrengen blijkt onze gelovige gezindheid. [Mt
3,8.10]
Het oordeel vindt dus nú al plaats in ons hart. [Js 11,3]
Ik begrijp dat deze boodschap ons benart en ook
verwart.
Maar deze bewustwording is niet om angst op te wekken;
veeleer om van Godswege de juiste informatie te verstrekken:
namelijk dat de opdracht is van ons allen als Kerk
om ons om te keren naar God en naar elkaar
- het begint met een goed woord, een gebaar - [Mt 3,11b]
en zo te ervaren: alleen samen zijn wij wijs en sterk. [Rm 15,4-6]
In onze maatschappij en wereld is dikwijls uitsluiting de vorm
Maar bij ons geldt dus een andere norm:
heel Jeruzalem, Judea en de verre omtrek werden door Johannes gedoopt: [Mt
3,5v]
we weten niet precies hoe ze hebben liefgehad, geloofd en gehoopt,
maar het was genoeg dat zij verlangden om verbonden met God te leven.
Het doopsel was en is geen beloning van goed gedrag,
maar Gods gave aan ons, om gezamenlijk het goede leven na te streven;
niet alleen: We doen wat mag
en daarmee houden we ons aan het Gezag.
Nee, geloven gaat veel verder:
het in verbondenheid en van harte volgen van de Goede Herder. [Mt 4,19]
Juist zij die klein zijn geboren en zij die worden gekleineerd
moeten daarom in Gods huis hartelijk welkom zijn en veilig;
zo wordt God geëerd
en blijkt dat Zijn Naam heilzaam is en heilig. [Ps 72]
Wij weten het uit eerste hand:
Kleine mensen – eenvoudige herders en magiërs uit een ver land – [Mt 2,1]
waren als eersten uitgenodigd in de
stal.
En wat onze bijdrage aan dit verhaal zijn zal?
Kleinen en groten nemen hier deel aan hetzelfde Brood [1Kor
10,17]
zo worden wij verenigd en wordt ons hart vergroot
voor de ander die anders is en met je gaat.
Wie zelf bereikbaar is en voor de ander openstaat,
keert om en ziet en gaat
met de ander de Komende en Zijn toekomst tegemoet [Mt 25,6]
– nu en voorgoed. Amen.
22e zondag door het jaar, 28 augustus 2022 Evangelie: Lukas 14,1.7-14 Sirach 3,17-20.28-29. Psalm 68. Hebreeën 12,18-24a
Meezingen
De lezingen van deze zondag passen uitstekend bij het jubileum dat we vandaag
vieren: dat van het Koor van de Lieve Vrede, 25 plus 1 jaar! Alle koorleden,
Michiel Mirck als vaste begeleider vanaf het begin en dirigent Mark Walter (10
jaar) wil ik daar van harte mee feliciteren. Maar zeker ook feliciteer ik de
parochie met dit koor. Want het is een rijkdom in een geloofsgemeenschap: zo’n
groep trouwe en enthousiaste parochianen die met hun talenten en tijd zo iets
positiefs bijdragen aan de liturgie en zo aan ons samen Kerk zijn!
Mijn eerste herinnering aan het koor moet van 25 jaar geleden zijn. Eén
van de koorleden (wie? Ik weet het niet…) legde uit dat er hier drie koren
waren: het Salve Regina Koor, het Canticum Anglicum en (ik citeer) “het koor van de mensen die niet
kunnen zingen.” Met een lichte ironie werd zo natuurlijk verwezen naar de
koorleden die graag zingen, zonder een geschoolde stem te hebben. Maar daarmee
werd en wordt het koor toch wel ernstig tekort gedaan, zoals ook vandaag weer
blijkt. Ik kan mij geen viering herinneren waarin de zang mij tegenviel, afleidde
of stoorde. Integendeel!
Een kerkkoor is “goed” als kerkkoor, dus: geschikt, als het met zijn
zang en uitstraling de verzamelde gemeenschap helpt om samen te vieren en tot
gebed te komen en zo te groeien in geloven. Wat mij betreft voldoen alle drie
de koren in deze parochie hier glansrijk aan. En daarom is het heel fijn om
hier te mogen komen en ook vandaag dankbaar samen Eucharistie te vieren!
In een koor is het fijn om te zingen, sowieso. Toch houd je als koor wel
in het oog dat je dienstbaar wilt zijn aan de verdere geloofsgemeenschap, met
name aan de andere mensen die samenkomen voor de liturgie. Het is de houding
die ons vandaag in de lezingen ook wordt aangereikt. Alleen met een nederige
houding wordt God gediend.
Nederigheid en bescheidenheid kunnen gemakkelijk misbruikt worden:
opgelegde deugden, om anderen klein te houden. En tegelijkertijd zien we dat
mensen die hoog van de toren blazen, aandacht en aanzien krijgen. Ook op kleine
schaal, bijv. vrijgevigheid, om maar gezien te worden en geliefd te zijn bij de
mensen. De verleiding kan dan groot worden om daaraan mee te doen: om erbij te
horen, een duidelijke plek te hebben, waardoor je je serieus genomen voelt. Als
je je al te bescheiden opstelt, loopt iedereen toch over je heen?
Voor God is iedere mens gelijk. Van bovenaf gezien, zogezegd, is er geen
hoger en lager. Dat de ene meer heeft gekregen dan een ander, betekent slechts
dat de Eeuwige van diegene des te meer verwacht. Titels moet je dus wáár maken.
Nederigheid is niet: datgene wat je hebt gekregen diep weg te stoppen en het
alleen voor jezelf houden [cf. Mt 5,14-16. 25,14-30].
Maar in ònze ogen is geen enkele mens gelijk:
noch naar het uiterlijk noch naar het innerlijk. Het kan ons jaloers maken en
ons bewegen, om ook zo gezien en bewonderd te worden.
In de Bijbelse verhalen is het God Zelf Die mensen hun plaats wijst: dit
is duidelijk bij de profeten en de koningen, maar in feite geldt het voor ieder
van ons; iedereen is uitgenodigd voor de maaltijd die symbool staat voor het
Koninkrijk van God en het is de Heer Die een plaats voor ons heeft bereid [Lk 14,15-24. Joh 14,1-3]. Hij wijst die plaats aan. “Realiseer je waar je staat!” zegt de Tweede
lezing [Heb 12,18]. Als wij dan zelf een plaats uitzoeken die ons aanstaat, maar “te hoog
gegrepen” is, kan het gebeuren dat we die weer moeten verlaten. Pijnlijk is dat
voor degene zelf, maar eveneens bevordert zulk gedrag het wantrouwen jegens
mensen die een verantwoordelijke positie bekleden en leiders zijn van het volk.
Doordat mensen zich de belangrijkste plaatsen toeëigenen,
wordt het samenleven ontwricht.
Tegelijkertijd zijn wij zelf mensen die anderen uitnodigen en een plaats
toewijzen: in ons huis, in ons leven. Meestal zullen dit mensen zijn die ook òns weer uitnodigen. Meer nog, onwillekeurig gebeurt het
dat wanneer er geen uitnodiging terug komt, het contact verwatert. Begrijpelijk
in zekere zin, maar Jezus leert ons dat dat terugverwachten een verkeerde
motivatie is [cf. Lk 6,31-35]: nodig niet uit om weer iets terug te krijgen; nodig uit om het goede
dat je hebt, te delen. Dáár wordt je een gelukkiger mens van, zegt Hij, nu èn hierna [Lk 14,12-14].
Dit geldt eveneens voor ons samen Kerk zijn. In Jezus’ tijd mochten
mensen met een handicap (“gebrekkigen, kreupelen, blinden”) of zelfs met een gebroken
arm of been niet in het heiligdom komen [Lk 14,13 cf. Lv 21,23]. De mensen “waar wat mee is”, moesten vooral op een afstand blijven.
Jezus gaat hier radicaal tegenin: juist
deze mensen zijn welkom bij Hem! [cf. Ps 68,6v] En wij, gedoopten
in Zijn Naam, gewijd en toegewijd, mensen van de Kerk, wij zijn geroepen om dit waar te maken – tot eer aan God [Ps 68,5
etc.] en het welzijn en het heil van de mensen!
Als je je aanmeldt voor het koor, kan het lijken alsof je jezelf de
beste plaats toeëigent bij de Maaltijd die de Heer
voor ons aanricht: een paar treetjes hoger dan de rest en dichtbij het altaar.
Maar wie beter kijkt, ziet dat de koorleden gekomen zijn om met hun zang samen
de viering op te luisteren: Gods-dienst. Tevens word
je er zelf ook gelukkiger van – het zingen geeft energie en versterkt de
onderlinge band: zo groeit de gemeenschap [cf. Ps 133] – en dankbaarder – je realiseert
je dat je veel gekregen hebt en iets te geven hebt [cf. 1Kor 4,7] – en het helpt om te blijven geloven – zingen is immers twee keer
bidden, zoals de H. Augustinus zegt.
Moge dit koor daarom geïnspireerd blijven zingen en ons allen hierin
meenemen [niet slechts om “de lieve vrede”
te bewaren, maar], tot opbouw van een ieder en van
de gemeenschap van geloof, hoop en liefde [1Kor 13,13]. Amen.
Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland
PREEK VREDESKERK
ZONDAG, 12 JUNI 2022
over Spreuken 8, 22 – 31, en Johannes 16, 12 – 15.
Op Drievuldigheidszondag preken, dierbare Vredeskerkers, ik zie er
altijd tegen op. Het heeft iets van:
proberen uit te leggen wat niet uit te leggen is.
Als we met gelovige Islamieten in gesprek raken horen we telkens
weer het verwijt dat wij in drie goden geloven: God de Vader, God de Zoon en
God de Heilige Geest. En leg hen dan maar eens uit dat dat helemaal niet waar
is, omdat wij, net als zij, echt maar in één God geloven, maar in drie
Personen.
Dat krijg je toch niet uitgelegd. In ieder geval overtuig je je
gesprekspartner vermoedelijk niet. God valt niet uit te leggen. In God geloof
je, of niet. Met God leef je, of niet. Zodra je God probeert uit te leggen loop
je vast.
Zo hoorden wij als eerste lezing een prachtig stuk uit het
Bijbelboek Spreuken. Daar wordt gesproken over een Wijsheid, die God geschapen
zou hebben vóór al het bestaande. Maar wat is dat voor een Wijsheid die al
bestond vóór al het bestaande? Ik denk dat dat het vermogen is om in God te
geloven, de Schepper van hemel en aarde. Die wijsheid moet het vermogen zijn
een relatie aan te gaan met God, om in Hem te geloven, van Hem te gaan houden
én,
zolang als wij leven, te spelen voor zijn aangezicht. Dat is een
beeld, een verhaal, een vermoeden, een raadselachtige verwoording van een
menselijke ervaring. Verder gaan de schrijvers van het Oude Testament niet. We
komen de namen 'Vader' 'Zoon' en 'Heilige
Geest' allemaal tegen bij die schrijvers en steeds zijn het
verwoordingen van die fundamentele relatie: Het geven en ontvangen van ons
leven. Het erkennen en volgen van Gods leiding
in ons leven, en steeds meer groeien in liefde. God laten doen
zoals Hij het goed acht.
Dan lees je in de Bijbel dat de Vader de Schepper is, die Abraham
uitkiest en
leidt. De Zoon in het Oude Testament is “het volk van God”, de
uitverkorenen, de gelovigen. Abraham als eerste gelovige, én zijn nakomelingen
die de eerste gelovige in zijn gelovige godsrelatie volgen. De Geest is de
kracht die de geschiedenis voortstuwt; de liefde van de Vader die zich uitdrukt
in zijn voortdurend scheppen en die zich steeds weer geeft aan
de mensen, zijn volk.
Kunt u het nog een beetje volgen? Ik heb het gevoel dat ik alweer
aan het uitleggen ben en dat lukt toch niet. Maar wat moet ik anders?
In het Nieuwe Testament is Jezus de Zoon, de Messias, in wie het
geloof in de Vader, zijn Vader, totaal was. De Zoon, die zich volledig
toevertrouwde aan de Vader en zich liet leiden door de Geest van de Vader. Gods
Geest was Jezus Geest. Maar in de evangelielezing van vandaag worstelt Jezus
met hetzelfde probleem. “Nog veel heb ik u te zeggen, maar gij kunt het nu nog
niet dragen!” zegt Hij tegen zijn leerlingen. Straks, na dood en verrijzenis,
“zal de Geest der Waarheid u de komende dingen aankondigen.”
Zouden de leerlingen het hebben kunnen verwerken, de geweldige
invloed die hun getuigenis op de hele Westerse wereld gehad heeft? De
beperktheid van Jezus' aardse leven zal wegvallen en zijn woorden zullen zich
tien- honderdvoudig verbreiden. De Heilige Geest zal Jezus vertegenwoordigen in
en met de leerlingen.
Ze hadden het niet kunnen bevroeden, zoals ook wij vandaag nog
steeds Gods wegen niet kunnen doorgronden, laat staan dat wij zijn plannen
kunnen voorzien. Het blijft een groot mysterie, het mysterie van God, van de
mens en van het leven.
De schrijvers van het Oude en Nieuwe Testament hebben met dat
mysterie geleefd. Zij schrijven wat zij ervaren. In de eerste eeuwen bad de
kerk nog geheel op het ritme van de Heilige Schrift: “Eer aan de Vader, door de
Zoon, in de Geest.” Alleen de Vader wordt aanbeden, door de Zoon als eerste van
ons gelovigen, in de Heilige Geest, die in de biddende en werkende kerk is, in
iedere biddende en handelende mens. Eeuwenlang heeft de mens met dit mysterie
geleefd.
Maar wij mensen blijven niet graag stil staan voor mysteries. Wij
willen het graag heel precies weten. Wij willen het snappen en met ons verstand
doorgronden. Als er dan sprake is van Vader, Zoon en Heilige Geest, hoe zit dat
dan? In de loop van de tijd hebben we geprobeerd te begrijpen hoe de binnenkant
van de Drievuldigheid in elkaar zit. Er zijn theorien
ontwikkeld en
daar zijn concilies over gehouden die formuleringen hebben
gevonden. Daar zijn zelfs oorlogen om gevoerd. Mensen hebben elkaar verketterd
en er is zelfs een ware splitsing in de Kerk tussen Oost en West door ontstaan.
Dikke boeken zijn er over geschreven en de knapste koppen hebben zich het hoofd
er over gebroken. We hebben er een feest voor ingevoerd, ieder jaar te vieren
op de eerste Zondag na Pinksteren. Het feest van de Heilige
Drievuldigheid. Het Feest van het ondoorgrondelijke mysterie van
God.
We kunnen God niet begrijpen en we kunnen Hem niet verklaren. Maar
we kunnen wel in Hem geloven en van Hem houden. En soms, soms kunnen we Hem
zelfs ervaren in ons leven en weten we ons gedragen door de liefde van onze
God. Pater Jan van Kilsdonk, mijn ruim tien jaar
geleden overleden, bijzondere Amsterdamse medebroeder, vertelde graag een
gebeurtenis waarbij hij ontroerd werd door Gods nabijheid. Hij zegende een
huwelijk in
van een meisje dat katholiek en een jongen die 'niks' is. In het
huwelijksformulier werd toen gelezen: “Weest niet bang en maakt u niet angstig
bezorgd, want God is dichtbij en de Geest van God is in elk van jullie beiden”.
Op dat ogenblik, vertelt van Kilsdonk, worden de wat
drammerige ogen van die nuchtere atheïst vochtig. 'In mij de Geest van God?' In
mij van
wie de Limburgse ouders van mijn geliefde goedmoedig maar toch
weemoedig fluisteren dat ik 'niks' ben? Het was net alsof de Geest van God voor
het eerst aan hemzelf, aan zijn gevoel en aan zijn hart geopenbaard werd. Zo
menselijk is het mysterie van onze drievuldige God,
Amen.
In memoriam Mgr. Joop Stam
Op
4 mei j.l. ontvingen we het droeve bericht van het
overlijden van Mgr. Joop Stam, oud-deken van Amsterdam en oud-pastoor van de
Nicolaasparochie. Maar hij was ook in de Vredeskerk een graag geziene
voorganger. Joop is 87 jaar geworden en was in afwachting van een nieuwe
hartklep. Zij hart bleek te zwak en hij heeft de operatie helaas niet gehaald.
Joop was een bevlogen priester die in de jaren van het Concilie en
daarna probeerde de tekenen van de tijd te verstaan door er te willen zijn voor
de mensen die aan zijn pastorale zorg waren toevertrouwd. Eerst als
bedrijfsaalmoezenier en later in de parochiële zielzorg. Hij deed dat
bescheiden en met een groot pastoraal hart. Bij gelegenheid van zijn afscheid
als deken van Amsterdam verscheen er over hem een boekje met als veelzeggende
titel: ‘Ik loop hier stage.’ Zo beleefde hij zijn pastoraat, omdat hij zoveel
van mensen leerde. Hoewel niet geboren in Amsterdam, kende hij wel de
Amsterdamse humor die hem op de been hield in de soms moeilijke processen die
hij als pastoor en later als deken moest begeleiden. Hij kende de geschiedenis
van het bisdom en was daarom voor veel collega’s de wijze priester bij wie je
om raad kon vragen. Loyaal naar paus en bisschoppen, en met een pastoraat op
maat. Een man met een natuurlijk gezag, trouw aan de eucharistie, aan het
getijdengebed en aan Maria tot wie hij graag bad. Bij gelegenheid van zijn 60
jarig priesterjubileum is een mooi interview met Joop verschenen op Nicolaas
TV. Een eerlijk beeld van wie hij in al die jaren wilde
zijn als priester. Hij was trouwens ook geen onbekende op de nationale
televisie. Heel wat jaren heeft hij vanuit de Nicolaas in Amsterdam de
televisiemissen verzorgd.
We verliezen in hem een bijzondere priester en een fijn mens. Dat hij
nu mag rusten in de vrede van het hemels Vaderhuis. Pastoor
Eric Fennis
Pasen
2022
Beste parochianen en vrienden van de Vredeskerk! Het zal u ook niet ontgaan zijn dat het
Cultureel Planbureau heeft aangeven dat er voor het eerst een meerderheid in
Nederland is die niet meer geloofd in God. Er is wel behoefte aan zingeving,
maar dat vinden bij God blijkt al lang niet meer vanzelfsprekend. Zoeken naar
God, kan voor ons moderne mensen ook lastig zijn. Want alle moderne
communicatie middelen die ons dagelijks leven beheersen maken ons ook
ongeduldig. Alles moet snel en we verwachten onmiddellijk antwoord. God
communiceert niet op deze wijze. Maar is dat een reden om Hem dan maar af te
schrijven? Als kind leerde ik dat God te vinden is in de geschiedenis. En dan
niet als tijdsaanduiding, maar als iets dat alomvattend is. Want God was er al
toen de wereld nog woest en leeg was, God is er nu, en God zal er ook in de
toekomst zijn, zolang er sprake is van leven op die grote aardbol waar wij op
rondstappen. Want daar heeft God zich bijzonder mee bemoeid, met dat leven! En
dat leven begon met het verhaal dat wij zo juist als eerste hoorde. Niet als
een wetenschappelijk onderzoek hoe leven is ontstaan, maar als een soort
liefdesgeschiedenis waarom er leven is ontstaan. En God sprak: ‘Er is licht!’
En water werd opzij geschoven. Land kwam in zicht, gewassen groeiden en dieren
kropen rond. En dan is er die mens die de levensadem van God krijgt ingeblazen.
En die mens hoeft niet alleen te blijven, dit levende wezen mag een man en een
vrouw in zichzelf ontdekken. Beiden beeld van God en op Hem gelijkend. En
daardoor zelf in staat om te scheppen en de aarde te bewonen en te bewerken. En
God zal er over zeggen dat het goed is! De geschiedenis die God vanaf de eerste
mens is aangegaan is bekend. Abraham die geroepen werd het volk te verzamelen en
Mozes die het volk naar het beloofde land zou leiden. Maar het was voor God
niet voldoende. En dus besluit Hij zelf mens te worden. In Jezus werd zichtbaar
hoe God het leven van ons mensen bedoeld heeft. Als Gods Zoon werd Hij een mens
die naast ons wil staan. Die zijn leven voor ons wilde geven, maar de dood niet
het laatste woord gaf. Die door zijn opstaan uit het graf, ons heeft geleerd
dat wij dat ook kunnen: opstaan uit een moeilijke levenssituatie, uit verdriet,
wanhoop misschien. Om uiteindelijk definitief op te staan en dicht bij die God
van het begin een nieuw leven te mogen leiden. Dat God woont in de geschiedenis
en mij vandaar uit telkens persoonlijk aanspreekt, maakt dat ik als zwerver
door de woestijn van mijn eigen leven altijd bij Hem thuis mag komen. En die
geschiedenis komt dus in Jezus heel dichtbij. Hij is Gods woord en daad, Gods
handen en voeten. In Jezus laat God zich zien als de mens die zelfs onder de
meest moeilijke omstandigheden met je mee gaat. Toch lijkt Gods avontuur met
zijn mensen te eindigen in een graf. Zoals ook wij telkens een beetje sterven
als we liefhebben en moeten loslaten. Maar God laat het daar niet eindigen.
Want we lezen uiteindelijk dat op die vroege morgen de steen is weggerold en
dat God door Zijn engel zegt: ‘Hij is niet hier, Hij is verrezen. God markeert
de geschiedenis daarmee opnieuw. En nu definitief! Hij maakt ons daarmee tot
kinderen van de hoop die mogen weten dat het na Goede Vrijdag telkens opnieuw
Pasen zal worden. Zoeken naar God: het is en blijft lastig in een wereld die
ons in verwarring laat, of misschien wel in je persoonlijk leven waarin je soms
niet weet waar je het zoeken moet. Maar stappen we in de geschiedenis die God
met ons is aangegaan, dan eindigt onze zoektocht bij Jezus die in Gods naam
opnieuw zal opstaan en ons uitnodigt in Hem te geloven en hetzelfde te doen.
Want Pasen wordt pas een blijde boodschap als we ook zelf in het verhaal durven
stappen. Ik wens u, mede namens het bestuur, van harte een Zalig Pasen! Pastoor
Eric Fennis
PREEK VREDESKERK PASEN 2022 (pater Gregory Brenninckmeijer
S.J.)
over Handelingen 10, 34a.+
37 – 43, Johannes 20, 1 – 9
Het is niet zo
verwonderlijk, beste mensen, dat Kerstmis veel populairder is dan
Pasen. Dan kan het Salve Regina Koor nog zo mooi de Krönungsmesse
ten gehore
brengen. En we kunnen heel
de kerk op z'n mooist versieren. We kunnen de
mooiste gewaden voor de
dag halen. Dat is allemaal goed en we doen het met liefde
en vreugde. Maar we
omgeven het Hoogfeest van Pasen toch nooit met de warmte,
de tederheid, de
mensenliefde, die eigen is aan het Kerstfeest. Een pasgeboren kind
in een kribbe is nu
eenmaal veel aantrekkelijker dan een leeg graf.
Maar dat pasgeboren kind,
dat we zo innig hebben verwelkomd en in ons hart
gesloten, is opgegroeid
zoals kinderen doen. Is een volwassen man geworden en
heeft onder ons gewoond.
En als Petrus, vervuld van de Heilige Geest het volk
toespreekt, zoals we dat
zojuist hoorden in onze eerste lezing, dan roept hij juist
dat bij zijn toehoorders
terug in het geheugen. Herinneren jullie het je niet, hoe Hij
weldoende rondging en
allen genas die onder de dwingelandij van de duivel
stonden, want God was met
Hem. Maar ze hebben Hem aan het kruishout geslagen
en vermoord. Herinner je
je dat nog? Ze dachten dat het Jezus-verhaal daarmee
afgelopen was. Graf dicht,
steen er voor, Amen en uit.
Dat dachten wij ook, denkt
Petrus. Dat zegt hij niet hardop, maar dat lezen we in
alle evangelies. De
apostelen en de vrouwen en al de Jezus-vrienden dachten dat.
Ze waren er kapot van.
Hokten als teleurgestelde vrienden bij elkaar, sprakeloos,
moedeloos, verslagen.
Maria Magdalena houdt het niet uit in die treurige groep.
Heel vroeg in de morgen,
het was nog donker, ging ze naar het graf. Sommige
evangelisten zeggen dat zij
met z'n vieren naar het graf gingen om Jezus nog eens
keurig en liefdevol af te
leggen. Een laatste eer. Dan is er nog enken dood. Maar
toen was Jezus' lichaam
daar niet. De steen was weggerold en de dode was weg.
Het is letterlijk on-voor-stelbaar!
Daarom haalt Pasen het
nooit bij Kerstmis. Dat kind in de kribbe is zo heerlijk
voorstelbaar, terwijl een
verdwenen dode en een leeg graf zo totaal onvoorstelbaar
zijn. Wat Maria Magdalena
zich hoogstens kan voorstellen is, dat iemand de dode
Jezus heeft weggehaald,
maar waaar hebben ze Hem dan neergelegd?
En dan begint, na de
eerste paniek, het verstand de overhand te krijgen. We
moeten gaan kijken,
navraag doen, horen of we iets kunnen doen? Jezus had zijn
leerlingen bij
verschillende gelegenheden gezegd dat Hij de derde dag na zijn dood
zou verrijzen. Maar de
evangelisten schreven er steeds bij dat de leerlingen niet
begrepen wat Hij met dat
'verrijzen' bedoelde. En inderdaad, die mogelijkheid kwam
op die Paasmorgen niet bij
hen op. Wat zij tijdens Jezus' leven niet begrepen, dat
begrijpen zij nu ook nog
niet. En wij, Jezus-vrienden van vandaag, wij begrijpen het
nog steeds niet. Wij
geloven wat ons verkondigd werd, hebben er zo onze eigen
voorstelling van, maar
begrijpen doen wij het ook niet.
Petrus en Johannes gaan
kijken. De een loopt sneller dan de ander. Waarom? Dat
wordt ons niet verteld.
Dat weet ik dus niet. Het roept bij mij iets op van, enerzijds
haast, onrust, zorg,
willen weten wat er gebeurd is. Anderzijds angst. Wat overkomt
ons, overkomt mij? Een
belast geweten remt Petrus' schreden. Ze kijken, vinden de
zweetdoek en de lijkwade,
maar wat is daaruit af te leiden? Als Hij was weggehaald,
dan zouden ze dat dode
lichaam toch niet zonder die doeken, waarin hij gehuld was,
hebben meegenomen. Het is
onbegrijpelijk. En dat klopt. Van Johannes zegt het
evangelie dat hij zag en
geloofde. Blijkbaar moeten we aan begrijpen voorbij. De
verrijzenis heeft met
'begrijpen' niets te maken. Maar het hart, het gevoel kan
aanvoelen waar ons verstand
niet bij kan. Johannes zag én geloofde.
Ik denk dat hij begon te
voelen dat Jezus' Vader, waar Jezus zo veel over sprak,
met wie Hij een ijzersterke
band had, en waar Hij zo onvoorwaardelijk op
vertrouwde, dat die Vader,
God dus, Jezus niet in de dood heeft achtergelaten. Dat
de Vader zijn Jezus over
de dood heen trouw is gebleven en Hem op een totaal
nieuwe wijze ten leven
gewekt heeft. In zijn eerste preek voor de mensen zegt
Petrus dat met evenveel
woorden: “God heeft Hem op de derde dag doen opstaan
en laten verschijnen aan
ons, die met Hem gedronken en gegeten hebben.” Hij leeft
in ons midden en wij zijn
daar de getuigen van. Begrijpen kunnen we dat niet. Er
valt gewoon niets te
begrijpen. We kunnen het enkel geloven. God is hier aan het
werk. De Vader is het die
Jezus uit het graf heeft weggenomen. Zoekt de Levende
dan ook niet bij de doden,
maar gaat en getuigt dat Hij leeft.
En dan blijkt Pasen
precies overeen te komen met Kerstmis, terwijl het er qua sfeer
zo sterk van verschilt.
Met Kerstmis heeft God zijn Zoon menselijk leven gegeven
uit de maagd Maria,
waardoor Hij als mens een mensenleeftijd lang onder ons heeft
geleefd. Met Pasen heeft
God zijn Zoon godmenselijk leven gegeven, waardoor
Hij
voor altijd bij ons
blijft, niet langer beperkt door tijd en ruimte, maar altijd en
overal 'God met ons.'
Amen.
1e zondag van de Vastentijd/40-dagentijd, 6 maart 2022
evangelie: Lukas 4,1-13
Deuteronomium 26,4-10. Psalm 91. Romeinen 10,8-13
Dankbaarheid als beste remedie tegen elke verleiding
Het is niet zo moeilijk om de verleidingen van de duivel in de woestijn
te leggen naast het gedrag van de president van het grootste land ter wereld:
hij zorgt er wel voor dat zijn vrienden geen honger lijden; hij oefent macht
uit over allerlei landen op aarde, alsof God Zelf ze aan hem gegeven heeft; en
hij stort zichzelf niet in de afgrond, maar wel hele volken – alsof God hem wel
zal beschermen [cf. Ps 91,7]. Vanuit het Evangelie kun je
alleen maar concluderen dat de oorlog die nu het Oekraïense volk teistert,
kwaad is.
Maar laat de slechtheid van een wereldleider geen argument zijn om niet
naar onszelf te kijken! De tijd van 40 dagen vóór Pasen is immers aan ieder van ons gegeven om ons te
heroriënteren, om onze houding, ons doen en laten tegen het Licht te houden.
Soms voelt ook voor ons het leven aan als een oorlog: als we ons aangevallen
voelen en we ons willen verdedigen. Soms voelt het leven als een woestijn: we
proberen te overleven en in onze drang tot zelfbehoud kunnen wij doen alsof wij
zelf God zijn, alsof we zelf het middelpunt zijn geworden van de wereld.
We lezen vandaag het verhaal van de verleidingen van Jezus in de woestijn
naast het verhaal van Gods Volk in de woestijn. Jezus staat aan het begin van
Zijn optreden. Hij weet dat Hij de geliefde Zoon van God is. Dit verklaart ook
de Stem uit de hemel bij Zijn doop [Lk 3,21v]. Dat Hij de verleidingen in de
woestijn glansrijk doorstaat, hoeft ons dan ook niet te verbazen. Hij is
vervuld, vòl van de Heilige Geest. Maar door deze
ontmoeting van Jezus met de duivel realiseren wij ons dat iedereen die gedoopt
en gezonden is, elk kind van God, blootstaat aan zulke verleidingen: alsof het
in het leven om mijzelf gaat; alsof oneigenlijke middelen geoorloofd zouden
zijn om mijn doel te bereiken; alsof ik zo belangrijk ben, dat God mij sowieso
wel zal redden – een soort geestelijke hoogmoed.
Gods Volk in de Eerste lezing staat ook aan het begin van een nieuwe
levensfase: na 40 jaar zal het weldra vanuit de woestijn het Beloofde Land in
trekken. Maar voordat het zover is, krijgt het wel allerlei instructies. Want
het Volk is weliswaar uitverkoren en geliefd en begenadigd – God werkt vóór hen
– maar het Volk mag zichzelf dus niet tot middelpunt maken van het bestaan;
niet het Volk, maar Gòd is het Doel. Het Volk van God
moet Gods liefde en goedheid concreet maken in de wereld, door in Zijn Geest te
leven en met Hem mee te werken. Maar, als je bedreigd wordt, als je geteisterd
wordt door mensen die je onrecht aandoen, als je honger lijdt en, armoede en
ziekte je beheersen, hoe groot is dan niet te verleiding om het heft in eigen
hand te nemen en stevig terug te slaan: ìk moet toch overleven?
In dit gedeelte uit Deuteronomium leert Mozes zijn volksgenoten in Gods
Naam een andere houding: dankbaarheid. Voordat zij het Beloofde Land
binnentrekken, brengt hij hun in herinnering dat het God is Die hun voorouders
heeft bevrijd uit de slavernij van Egypte: jullie zijn vrije mensen, omdat God
jullie voorouders heeft bevrijd en door de ellendige woestijn heeft geleid. Je
hebt je vrijheid dus niet aan jezelf te danken!
Zelfs mensen die zelf door een woestijn zijn gegaan, kunnen nog vergeten
hoezeer ze geleden hebben: “Laten we het maar vergeten, want het is voorbij.”
En bij een volgende generatie is die geschiedenis inderdaad al vergeten en gaan
mensen geloven dat ze die vrijheid zelf gekozen en gemaakt hebben. “De vrijheid
is dan van mij en daarom wil ik ook
helemaal zelf mijn keuzes maken. Wie mijn vrijheid inperkt, wie zich met mij
bemoeit, zal ik behandelen als een vijand…”
Wij wéten dat we door algoritmes, reclame, maar ook door onze eigen
lichamelijke en geestelijke beperkingen (zoals blinde vlekken) en ons lijden
(en gevoeligheden, trauma’s) bepaald niet vrij zijn om te kiezen. Daarbij zijn
we niet in alle opzichten goed geïnformeerd – óók door onze eigen luiheid! – en
wij laten ons maar al te gauw meeslepen door onze angsten, boosheid en
verlangens en door wat anderen vinden. Dit geldt voor individuen, maar werkt
door in een samenleving: van God los en zonder weet van de eigen geschiedenis,
zijn we nergens in verankerd en raken we op drift.
Mozes leert zijn volksgenoten om elk jaar de eerste opbrengst van het
land te brengen naar de priesters die ze namens
God (niet uit naam van zichzelf; het gaat niet om hen!) zullen aannemen.
Als deze opbrengst wordt aangeboden, dient de gever zich in herinnering te
roepen waar hij vandaan komt: “Mijn voorouders zwierven rond, maar U, God, hebt
hen vaste grond onder de voeten gegeven. Dat ik nu deze oogst kan binnenhalen,
heb ik dus aan U te danken” [Dt 26,5vv].
Dit ritueel creëert bewustwording en maakt een mens dankbaar. Als je
dankbaar kunt zijn voor wat je hebt ontvangen, zul je niet gauw vervallen tot
eigenwaan, hoogmoed, hebzucht, de baas spelen, eerzucht enzovoorts. Zulke
verleidingen kennen we allemaal, vooral als we in een woestijn verkeren [armoede, onrecht, eenzaamheid,
onbegrepen zijn…]. Maar als je dankbaar kunt zijn
voor datgene wat je hebt ontvangen [Mt 19,29], zul je ondanks alles gastvrij,
vrijgevig, vriendelijk, eerlijk en oprecht, behulpzaam kunnen zijn. Want je
beseft dat je al het goede uiteindelijk gekregen hebt! [cf. 1Kor 4,7] Daarom kan Paulus ook zeggen aan de christenen van Rome: “Niemand die
in Hem gelooft, zal worden teleurgesteld” [Rm 10,11]
Het kwade kunnen we proberen te vermeiden, onderdrukken en bestrijden.
En gedoopten kunnen elkaar “van buitenaf” overtuigen
om goed te doen aan armen, zieken, vluchtelingen enz.. Maar het meest effectief
is dankbaarheid. Want dankbaarheid maakt ons “van binnenuit” open. Dankbaarheid
voor al het goede is de beste remedie tegen het kwaad dat ons probeert te
verleiden. Dankbaar bewandelen mensen van harte, van binnenuit de weg die Jezus
ons voorgaat – het gaat bijna vanzelf!
Mogen wij daarom door het samen vieren van deze Eucharistie [= Grieks, betekent: dankzegging] groeien in dankbaarheid – omwille van ons welzijn en omwille van ons
heil. Amen.
Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland
Feest van de Doop van de Heer, 9 januari 2022
evangelie: Lukas 3,15-16.21-22
Jesaja 40,1-5.9-11. Psalm 104. Titus 2,11-14. 3,4-7
Groeimodel
We vieren de Doop van de Heer steeds aan het begin van het nieuwe kalenderjaar: de tijd van de goede voornemens; “Dit jaar wil ik dingen toch anders, beter gaan doen.” We vieren deze liturgie nu er in Nederland een nieuwe regering wordt gevormd. Het is de kans om datgene wat goed uitwerkte voort te zetten, wat bleef liggen op te pakken en te leren van fouten. In de Kerk wordt dit een jaar waarin een bijzondere bisschoppensynode plaatsvindt, waarop gesproken zal worden over de Kerk als een synodale gemeenschap, d.w.z. niet een instituut waar alles “van bovenaf” bepaald wordt, maar de Kerk waar Paus en Bisschoppen luisterend en in dialoog met de andere gelovigen een weg voorwaarts zoeken.
Deze drie aspecten horen bij een leven als gedoopte: dat je samen met anderen wilt blijven groeien als individuele persoon, als lid van de samenleving en als lid van de Geloofsgemeen-schap die de Kerk is; groeien in kwaliteit (in liefde, geloof, hoop) en groeien naar elkaar toe (elkaar horen, proberen te begrijpen en elkaar helpen).
Het vieren van de Doop van de Heer maakt ons bewust dat we zelf gedoopt zijn. De doop is zo fundamenteel, dat we dit elk jaar vieren, als afsluiting van de Kersttijd. Door ons doopsel zijn wij onlosmakelijk met de Heer verbonden, ook als we “er” (tijdelijk) nauwelijks iets mee doen! Dit Verbond hangt niet primair van ons af: de Vader heeft sowieso al Zijn kinderen lief [cf. Lk 3,22. Rm 5,8. 1Joh 4,19] – vandaar ook “het verhaal van de verloren zoon” [Lk 15,11vv]. Zo barmhartig is de Vader, dat Hij ons door Zijn eerstgeboren Zoon overvloedig laat delen in Zijn Geest, Die ons vernieuwt en ons verbindt met Hem en met elkaar [Tit 3,5 cf. Rm 5,8. Ef 2,22. etc.]. Zo zet Hij ons op de Weg.
Door ons doopsel in Gods Naam zijn wij dus op een bijzondere manier één gemaakt: over de grenzen van bloedband (afkomst), taal, kleur en cultuur, geslacht en geaardheid, leeftijd en sociale klasse heen. We zien dit in de evangelieverhalen: het leven en sterven van Jezus, als de vervulling van de profetie van Jesaja dat de Heer Zelf als een herder al de schapen samen-brengt, voor hen zorgt en met zachte hand geleidt [Js 40,11. Joh 10,1vv]. Juist nu er zo’n wantrouwen en enorme verdeeldheid tussen mensen is, juist nu zovelen hun geloof verliezen (in God, in een betere toekomst), juist nu problemen van klimaat, vluchtelingen, onrecht en geweld ons boven het hoofd groeien, is het goed om ons te realiseren dat God mensen bij elkáár brengt! Het doopsel bekrachtigt dat àllen die geloven en zoeken te geloven, in Gods ogen broers en zussen zijn van elkaar!
Maar… ervaren wij dit ook? Worden we ècht geraakt door de realiteit van vervolgde christenen in Azië en Afrika? Worden we inderdáád geraakt door de armoede van medechristenen in Centraal en Zuid-Amerika? Voelen we ons überhaupt verbonden onze broeders en zusters met problemen in eigen land?
En… handelen we daar ook naar? De liberale kerngedachte gedachte is dat iedereen voor zichzelf moet kunnen zorgen. Daar is op zich niks mis mee, maar wel als we daardoor ver-geten dat we door het doopsel één zijn gemaakt en samen één Lichaam vormen [1Kor 12,12-30. Ef 4,3-6]. Omzien naar elkaar in het voetspoor van Jezus is dáárom essentieel in het leven van gedoopten.
Hoe schrikbarend groot is dan het contrast tussen het doopsel en de betekenis ervan voor ons leven en anderzijds de levenshouding die we nu zien, hier en wereldwijd?! Hoe mensen aan elkaar voorbij lopen alsof ze niets met elkaar te maken zouden hebben! Hoe mensen tegenover elkaar staan als vijanden, elkaar naar het leven staan! We kunnen het grondig oneens zijn met elkaar, maar is dat een reden om de ander te bedreigen en te beschadigen?
Wij echter zien uit naar de toekomst met hoop, zegt Paulus in de Tweede lezing. Hoop betekent een open houding: open naar God; omdat de toekomst in Zijn hand ligt, geven hoopvolle mensen het oordeel uit handen [wij verwachten onze verlossing van Hem, niet van onszelf, cf. Tit 2,13]. En: open naar elkaar, omdat wij dóór alle verschillen heen elkaar herkennen als Nieuwe-Verbondgenoten, Gods-Volksgenoten [Tit 2,14b], Zijn familieleden [Ef 2,19-22], mede-leden van het Lichaam van Christus [1Kor 6,15. 10,17. 12,13].
Als Paulus ons dan oproept om “in deze tijd bezonnen, rechtvaardig en vroom” te leven [Tit 2,12], is dat niet simpelweg een moralistische oproep tot fatsoen. Paulus brengt ons veeleer in herinnering dat wij door God liefgehad worden – niet als een beloning voor goed gedrag [Js 40,10b], maar omdat Zijn liefde zo groot is [Tit 3,5a]. Hij herinnert ons eraan dat we daardoor niet langer in de ban zijn van het kwade, maar bevrijd, herbóren (!) zijn, om gráág het goede te doen [Tit 2,14b]. M.a.w., Paulus herinnert ons eraan wat wij ten diepste willen!
Wie gedoopt is, is daartoe gezalfd met de Heilige Geest en met vuur: we hoeven ons er alleen maar voor open te stellen – Gedoopten zijn geen zzp-ers die alleen staande proberen te blijven in een grote boze wereld; wij zijn Zijn geliefde kinderen [Lk 3,22. 1Joh 3,1] en werken met Hem mee [cf. 1Kor 3,9] – en we zullen merken dat Hij ons helpt, ons draagt, inspireert; dáár krijg je energie van! [cf. Ex 3,2b] We groeien in geloof, hoop en liefde en groeien naar elkaar toe: een groeimodel. Zó maakt Hij de schepping weer nieuw [Ps 104,30].
Tot slot, laten we beseffen dat wij geroepen èn begenadigd zijn om evenzo om te gaan met niet-gedoopten en met degenen die het spoor bijster zijn! De Bron van heil is immers op aarde is verschenen voor àlle mensen [Tit 2,11 cf. Js 40,3v]. Laten wij daarom elkaar en iedere mens die wij ontmoeten, meenemen op die weg: omwille van ons welzijn en omwille van ons heil. Amen.
Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland
Preek op het
Hoogfeest van Driekoningen 2022
Ieder
jaar treden opvallend genoeg meer jong volwassenen toe tot de katholieke kerk.
Jonge mensen, de meesten tussen de 30 en de 45 die midden in het leven staan,
kritische vragen stellen en hongerig zijn naar wat de Kerk aan spiritualiteit
en geloof te bieden heeft. En ondanks de problemen in diezelfde Kerk en de in
de in de ogen van de maatschappij soms verouderde opvattingen, kiezen ze bewust
en in alle vrijheid.
Eén
van de geloofsleerlingen uit een groep die ik zelf begeleide verbaasde zich wel
over het feit dat met zo’n mooi geloof de meeste kerken normaal op zondag toch
niet vol zitten. En ze zei: ‘Het moet toch geweldig zijn als je al deze rijkdom
van bidden, zingen en vieren al van kinds af aan meekrijgt’.
Ja,
dat is zo. Maar het is ook net als met die Zwitser die al jaren in de bergen
woont en die iedere keer toeristen weer hoort verzuchten: ‘wat heeft u toch een
prachtig uitzicht.’ Zij zijn dan redelijk verbaasd als hij vervolgens antwoord:
‘ach, alles went!’ Soms ontdekken mensen het geloof en zijn ze blij en dankbaar
het gevonden te hebben.
En
kijken dan om zich heen en merken dat tallozen die het geloof van huis uit
hebben meegekregen, er ogenschijnlijk maar een beetje ongeïnteresseerd langs
leven.
Een
mooi voorbeeld van geloofszoekers en geloofsvinders
hebben
we vandaag in de Wijzen uit het Oosten.
Over
die wijzen en hun tocht naar Bethlehem is al heel wat af gefantaseerd.
Bijvoorbeeld hoeveel het er zijn, want het evangelie noemt helemaal geen getal.
Ze
hebben drie gaven bij zich, dus dat kan iets zeggen over het aantal.
De
psalmen spreken over koningen uit Tarsis die
geschenken meebrengen.
Zo
veranderen de wijzen in ons spraakgebruik in drie koningen.
Maar
misschien waren het er maar twee, misschien wel meer dan drie.
Het
doet er niet zo toe. Veel belangrijker dan hun aantal is hun innerlijke
houding.
Ze
zijn op zoek,
ze
laten land en omgeving achter zich
en
moeten misschien hoge kosten maken voor een lange reis.
Waarom?
En wat zoeken zij?
Het
evangelie zegt ons niet veel over hun achtergrond,
maar
de lijn van het verhaal doet ons denken aan Oosterse sterrenkundigen die in de
sterren een teken hebben gezien ,
dat
voor hen de aanwijzing was van een goddelijke koning.
Want
in het beeld van die tijd is de sterrenhemel het eigen terrein van God.
Zo’n
eenvoudig geloof,
geloven
dat God je iets wil laten weten,
geloven
dat Hij dat met de sterren kan doen,
zo’n
eenvoudig geloof is voor de wijzen genoeg om hen te leiden.
Het
zijn daarmee gelovigen van het beste soort.
In
alle culturen en in alle gelovige tradities is dit in ieder geval hetzelfde:
wil
je God in je leven vinden, dan zul je iets los moeten laten en op zoek moeten
gaan.
Koninklijke
wijzen die alles achterlaten om de ware wijsheid van de ware koning te vinden.
Ze stellen daarmee aan ons de vraag wat wij over hebben voor ons geloof. Mag
het ons moeite kosten om God te vinden
of
leggen we liever de bal terug bij God die zich in onze beleving vaak niet
vinden laat?
En
dat brengt ons op een andere opmerkelijkheid.
Want
wat is het doel van hun tocht?
Ze
gaan op weg om een koning te vinden, maar wat willen ze met die koning?
Willen
ze collegiaal contact in het licht van handelsbetrekkingen?
Willen
ze een wijs woord, zoals bij Salomo?
Of
spelen hier diepere gevoelens?
Zoeken
ze genezing, bevestiging van hun hoop,
een
antwoord op hun twijfels,
troost
misschien in hun wisselvallige bestaan?
Wat
zoeken ze uitgerekend bij deze koning,
die,
als ze Hem gevonden hebben,
niets
meer blijkt te zijn dan een klein kind in een voederbak.
Toch
staat het er in het evangelie heel simpel:
‘Wij
hebben zijn ster in het Oosten gezien en zijn gekomen om Hem onze hulde te
brengen’. Geen ander doel dus, dan hem hun hulde brengen. Ze komen niets
vragen, hebben niets voor zichzelf nodig,
Nee,
ze komen hem alleen eer bewijzen.
Maar
is dat eigenlijk ook niet de kern van ons samenkomen hier?
Toch,
als ik u zou vragen waarom u vandaag naar de kerk bent gekomen,
zult
u misschien antwoorden dat u hier rust vindt,
dat
u wilt bidden voor een goed nieuw jaar
of
wilt genieten van de mooie koorzang?
Dat
u geraakt wilt worden, en energie op wilt doen,
omdat
je, zeker in de huidige omstandigheden, tegen een nieuw jaar ook een beetje op
kunt zien.
Kortom,
het kan zijn dat we toch een beetje voor onszelf naar de kerk gaan. De wijzen
gaan niet voor zichzelf naar de kribbe,
wat
zouden ze ook kunnen verwachten van dat kleine kind in dat schamele onderkomen?
Nee, ze gaan om Hem hulde te brengen.
Maar
krijgen ze dan echt helemaal niets?
Kan
het zijn dat ze armer weggaan als dat ze gekomen zijn?
Materieel gezien wel, maar geestelijk gaan ze met een
enorme rijkdom naar huis.
Hadden
ze eerst een ster nodig om Gods teken te begrijpen,
nu
hebben ze Gods teken gezien.
Gods
eigen Zoon in de vorm van een mensenkind.
Een
mens dus van vlees en bloed.
Kwetsbaar
en klein, maar van een ongekende grootheid.
Zij
hebben Hem gezien, gehoord en hun handen hebben Hem aangeraakt.
Maar
het waren wel ogen en oren en handen van geloof.
Zij
zien een kind, maar voelen en geloven nu al dat Hij ook hun verlosser zal zijn.
En
hoe gaan ze terug?
Langs
een andere weg!
Maar
het is niet langer de ster die hen de weg wijst.
Ze
hebben een nieuwe ervaring opgedaan, namelijk dat God hun wereld is
binnengetreden en ze mogen vanaf dat moment een direct contact met Hem voelen.
Er
staat niet voor niets in het verhaal:
‘En
in een droom van Godswege gewaarschuwd niet meer naar Herodes terug te keren,
vetrokken zij langs een andere weg naar hun land.
Wat
leren die wijzen ons, moderne gelovigen aan het begin van 2022.
Van
alles natuurlijk en al die diepe gedachten zou ik kunnen noemen.
Over
ogen openen voor het nieuwe,
over
God ervaren in de gewone dingen van alle dag,
als
gelovige blijven zoeken om steeds beter te kunnen vinden.
Het
is allemaal waar!
Maar
we kunnen ook doen zoals de wijzen;
gewoon
op zoek gaan om Hem onze eer te brengen.
En
zonder dat we direct iets vragen zullen we dan alsnog ontvangen wat Hij ons
geven wil: een rechtstreeks contact met God.
Het
kind in de kribbe had nog geen uitgewerkte theologische plannen,
een
kerkelijke hiërarchie was Hem vreemd
en
begrippen als gerechtigheid en naastenliefde moesten nog worden ingevuld.
Hem
onze eer brengen,
betekent
eenvoudig weg erkennen dat Hij bestaat en dat Hij liefde is.
Dat
is de eerste stap op weg naar geloven.
Dat
geldt voor hen die er pas op latere leeftijd mee in aanraking komen,
maar
net zo goed voor mij die in de wieg al katholiek was.
Hem
erkennen en weten dat Hij liefde is, kan zelfs na jaren pas doordringen,
Net
als bij die Zwitser,
die
na al die jaren gewend aan zijn uitzicht,
daarin
zomaar ineens iets nieuws kan ontdekken.
Hem
onze eer brengen, meer vraagt Hij niet,
de
rest komt dan vanzelf.
We
hebben namelijk net als de wijzen nog een hele weg terug te gaan
om
dat op ons in te laten werken.
Maar
het is net als bij hen wel een andere weg,
niet
die van vertwijfeld zoeken, maar van gelovig vinden.
Want
zoeken naar Hem
Is
’s-Avonds opstappen,
Naar
het Oosten toe,
De
nacht heel zwart tegemoet,
Omdat
je zeker bent dat je door de nacht
Het
licht in het Oosten opnieuw zult ontmoeten.
Zoeken
naar Hem
Is
de ondergaande zon niet achterna lopen
Uit
vrees het licht te verliezen,
Maar
in jezelf zoveel licht bezitten
Dat
de donkerste nacht
De
bode wordt van een nieuwe morgen.
Een
mooie gedachte om zo met de wijzen uit het Oosten een gelukkig, een gelovig en
een gezegend nieuw jaar in te gaan.
-
Pastoor
Eric Fennis
En zo
zit je dan opeens in een abdij als postulant (tegen de tijd dat u
dit leest). Nadat je er in 2012 een week op retraite bent geweest en datzelfde
jaar eerder in Jeruzalem (Israel, niet de voormalige
scholengemeenschap waar je op zat) was, waar je een epifanie
ervoer. En dat terwijl je dacht dat er “wetten en praktische bezwaren” in de
weg stonden. Later daarover wat meer.
Na
Atheneum, afgestudeerd als sinoloog in Leiden, een jaar met een beurs in
Beijing, en ruim vijftien jaar, omgeschoold, in de ICT (voornamelijk bij IBM)
als voornaamste wapenfeiten ben ik nu hier, bij ‘La Trappe’,
aanbeland.
Met
deze stap wil ik proberen dichterbij het Goddelijke Mysterie komen. Mijn band
met God verdiepen. Ik heb naast de Bijbel van kaft tot kaft, een aantal boeken
over filosofie gelezen, en over andere religies, zoals (Zen) Boeddhisme, Daoïsme (Zhuangzi & Daodejing), de Hindoestaanse Bhagavad
Gita, en de Qur’an. Waar je
allemaal interessante, waardevolle inzichten kunt vinden. En ik vond wat voor
mij een rationele verklaring was voor mijn geloof. Toch groeide er de
overtuiging dat ik het transcendente tekort deed. En zo kwam ik ook weer uit
bij een meer intuïtieve beleving van het Rooms Katholieke geloof.
We
zijn bij Onze Lieve Vrouw van Koningshoeven met zestien, en binnenkort
misschien wel met achttien of twintig monniken. Dat zit zo. Met mij erbij waren
we voordat ik terugkeer om in te treden met zestien. Maar er zijn nog twee
monniken in Indonesië, waarvan er zeker één terugkeert, en waarvan we hopen dat
de ander ook definitief zal terugkeren en intreden. En dan zijn er nog twee
nieuwe ‘kijkjongens’ zoals wij worden genoemd vóór intrede. De eerste komt in
oktober meeleven, de ander in november en begin december. Het is geenszins een
uitgemaakte zaak dat allen komen en blijven, maar het zou kunnen. Of dat ik
blijf, al is dat wel mijn intentie en hartewens.
Update: de eerste ‘kijkjongen’ treedt in januari, Deo volente,
ook in, de tweede heeft zijn ‘kijkoperatie’ tot nader order uit moeten stellen
wegens persoonlijke omstandigheden.
Het
heet overigens Koningshoeven omdat het ooit een privédomein van koning Willem
II was. De Trappisten, of beter: de Orde van de Cisterciënzers van de Strikte
Observantie (verkort: OCSO), zien sommigen als een orde met een ‘spartaanse’ levenswijze. Ik ervaar dat niet zo. Daarnaast
is deze communiteit een warme, open gemeenschap die er voor elkaar is.
En
we hebben dochterkloosters in Oeganda en Indonesië. In Oeganda is er Our Lady of Victoria, een abdij waar mannen zitten die
oorspronkelijk voor een deel in een abdij in Kenia zaten, maar daar zijn moeten
vluchten. In Indonesië hebben we Rawaseneng
in Midden-Java, en Lamanabi, daar weer een
dochterklooster van op Flores.
Voor
met name het bouwen van een middelbare school voor de gemeenschap in Oeganda
(waarvan de grond fifty-fifty is gedoneerd door de
plaatselijke Katholieke- en Islamitische gemeenschappen, en waarom derhalve de
school ook een oecumenisch karakter krijgt.) zijn we de ‘kaasactie’ begonnen,
die zeker lokale-, maar zelfs landelijke bekendheid heeft gekregen. De door de
Covid-19 pandemie enorm gegroeide voorraad, is schrikbarend hard geslonken.
Nog
even over Elsschot’s ‘wetten en praktische bezwaren’.
Voorheen was er de regel dat je maar tot je vijftigste mocht intreden. En ik
had mijn ouders beloofd, als enig kind, dat ik er voor hen zou zijn tot aan hun
overlijden. Ik dacht dat deze zaken zouden conflicteren met mijn intreden, maar
gelukkig zijn we er in overleg uitgekomen, zodat deze geen sta-in-de-weg meer
zijn. Ik kan mijn belofte aan mijn ouders gestand doen, en toch deel worden van
de gemeenschap. Daardoor betekenen straks mijn tijdelijke- en eeuwige geloften
voor mij nog meer.
Die
weg zal gaan via in principe één jaar postulaat en dan minimaal drie jaar
noviciaat, Deo volente. De laatste broeder die
onlangs zijn plechtige professie deed, deed dat na zes jaar, hetgeen redelijk
gemiddeld qua duur schijnt te zijn bij onze orde.
Samen
met koning Willem II kan ik tot nu toe, al klinkt dat mogelijk paradoxaal voor
menigeen die dit leest, verzuchten: “Hier kan ik werkelijk vrij zijn”.
Hartelijke
groet aan alle parochianen van de Vredeskerk,
Petrus
Johannes Andreas Maria (Pieter-Jan) Moorrees, ex
parochiaan van de Vredeskerk
PREEK
VREDESKERK ZONDAG, 3 OKTOBER 2021, Gregory Brenninkmeijer
sj
over
Genesis 2, 18 – 24 en Marcus 10, 2 – 12
Toen
God de wereld schiep, beste mensen, was er niemand bij om te noteren wat er toen allemaal gebeurde. Duizenden
jaren later hebben mensen, die intussen
hadden leren lezen en schrijven, mensen die hoorden tot de twaalf stammen van
Israël, opgeschreven in een schitterend scheppingsverhaal hoe zij zich
voorstelden dat het in het begin gegaan is. Daaraan hebben we dat gedicht te
danken over het ontstaan van hemel en aarde in zeven dagen, en van de mens in
de tuin van Eden. We lezen dat gedicht nog steeds, ieder jaar in de Paasnacht,
als we ons herinneren hoe God met mensen omgaat.
Dan
realiseren we ons weer dat God aan de oorsprong staat van al wat bestaat. Dat Hij aan het werk is tot op de
dag van vandaag, en dat wij ons aan Hem kunnen toevertrouwen.
Het
is natuurlijk prachtig en ontroerend dat die oude schrijver zich voorstelde dat
God medelijden kreeg met Adam, die zich in die mooie tuin hopeloos alleen
voelde. De mens had alles goed bekeken wat er te zien was en alle dieren namen
gegeven, maar er was geen schepsel bij dat hem ten diepste kon bevredigen. Hij
was, temidden van de rijkdom van de schepping,
eenzaam en alleen. Dat was niet goed. En God, die dagelijks liep te genieten
van zijn schepping, zag dat dat niet goed was. “Het is niet goed dat de mens
alleen blijft”, hoorden we God zeggen in onze eerste lezing van vandaag. “Ik ga
een hulp voor hem maken die bij hem past.”
Over
die zin, over die woorden, die de schrijver van het boek Genesis God in de mond
legt, zou ik vandaag met u een beetje willen nadenken. Om te beginnen mogen we
niet vergeten dat die woorden meer dan 2000 jaar oud zijn. Ze schilderen het
levensgevoel en de omstandigheden van die vroege
tijden.
Als er dus staat dat de vrouw een hulp zal zijn voor de man, dan betekent dat,
dat in die oude samenleving de vrouw zo werd gezien. Het betekent dus niet dat
God de vrouw bedoeld heeft als hulpje van de man. In tegendeel, God bedoelde de
vrouw als partner, een tegenover, als iemand die past bij de man. Ze moesten
bij elkaar passen, elkaar tot hulp en steun zijn. En Adam is helemaal gelukkig.
Hij ziet Eva helemaal zitten als “vlees van mijn vlees en been van mijn
gebeente”. Hij noemt haar 'Mannin' en geeft daar prachtig de gelijkwaardigheid
mee aan van man en vrouw, Man en Mannin.
“Het
is niet goed dat de mens alleen blijft.” Dat gold voor de mens in het aards
paradijs, dat geldt evenzeer voor de mens in de wereld van alle tijden, tot op
de dag van vandaag. Jezus onderstreept dat nog 'n keer als wij Hem in ons
evangelie horen zeggen, dat de man zich zal binden aan zijn vrouw en die twee
zullen één vlees worden. En wat God verbonden heeft dat mag een mens niet
scheiden. Man en Mannin zijn onafscheidelijk, want “het is niet goed dat 'n
mens alleen blijft”.
Dat
was de theorie, dat is het ideaal. Maar in de loop van de tijd, in de loop van
die duizenden jaren is er van alles goed gegaan, maar er is ook van alles fout
gegaan. In de tijd van Mozes al bleken mannen en vrouwen soms niet zo goed bij
elkaar te passen als gehoopt. En hoe moest dat dan als ze het niet met elkaar
konden uithouden? Dan moest het uit-elkaar-gaan goed geregeld worden. Dan moest
er volgens de wet van Mozes een scheidingsbrief komen. Maar Jezus zegt: Dat was
oorspronkelijk niet de
bedoeling,
want dan komen mensen alleen te staan en het is niet goed dat een mens alleen
is. Die regeling van Mozes was nodig, omdat wij vaak geen paradijselijke mensen
zijn. “Om de hardheid
van
uw hart” zegt Jezus, moesten er dingen geregeld worden.
Als
we nu in onze wereld om ons heen kijken, dan zien we dat enorm veel mensen
alleen zijn. We leven zoveel langer dan in Mozes tijd, of in Jezus tijd. Mensen
komen toch alleen te staan; neem alleen al de weduwen en weduwnaars, al de
mensen die hun partner verloren hebben. Maar ook de
velen,
die om welke reden dan ook nooit een partner gevonden hebben.
Regelmatig
kunnen we lezen of horen dat eenzaamheid een van de grootste problemen is van
onze tijd. Tijdens Corona zijn we er nog eens hard mee geconfronteerd.
Ziekenhuizen en verpleeg- of verzorgingshuizen werden voor bezoek gesloten. We
werden op afstand van elkaar gezet en mensen konden maandenlang hun dierbaren
niet zien. Dat veroorzaakte veel eenzaamheid.
Criminelen
en boosdoeners straffen we met eenzaamheid in de gevangenis.
Er
zijn zoveel mensen alleen, dat we als samenleving heel wat hebben bedacht om
die eenzaamheid te verlichten. Er zijn de engelen van de Thuiszorg, en hoeveel
hulpdiensten zijn er niet die maaltijden aan huis bezorgen. De media brengen
alle nieuws en alle vermaak de woonkamer binnen. Dat is geweldig en goed
bedoeld en bedacht, maar wie alleen en eenzaam is zit om lévend contact en
echte relatie verlegen. Het is echt niet goed dat een mens alleen blijft.
Wat
moeten we hier nu mee? Op de eerste plaats is het belangrijk dat we deze
woorden van onze lezingen ter harte nemen en goed tot ons laten doordringen. De
oplossing van het probleem van de eenzaamheid heb ik ook niet. Ik zou alleen
hopen dat mensen zich in hun eenzaamheid niet opsluiten.
Dat
zij niet bang zijn voor hun medemensen, niet bang zijn om hulp te vragen. En ik
zou hopen dat ieder van ons om zich heen kijkt en zich niet afsluit voor de
eenzaamheid van de naasten. Ik weet dat er al enorm veel gedaan wordt. En ik
weet ook dat we niet alle nood kunnen lenigen, en dat
we
ook maar beperkt zijn in onze tijd en onze middelen. Maar als ieder van ons één
ander onder de arm neemt, 'n beetje tijd beschikbaar stelt, één medemens tot
zijn of haar naaste maakt, dan zijn er velen minder alleen. En ieder die zo
zijn hart heeft geopend en plaats heeft gemaakt in haar leven
voor
een eenzame ander, die weet dat je werkelijk gelukkig kunt worden van alles wat
je doet voor een medemens, Amen.
Kerkwijding OLV Koningin van de Vrede te Amsterdam, 8 augustus 2021
evangelie: Johannes 4,19-24
Jesaja 56,1-7. Psalm 150. 1Korinthiërs 3,9-17
De Kerk, dat zijn wij
Na de Wereldoorlogen zijn er verscheidene kerken gebouwd als
Vredes-kerk. Katholieken kozen als patroon voor deze vredes-kerken Maria als
Koningin van de Vrede. Want zij is degene die de Vredevorst voortbracht [Js 9,5], was er aan de voet van het Kruis getuige van hoe van Godswege duurzame
vrede tot stand wordt gebracht [Ef 2,14-18 etc.] en zij ontving de Heilige Geest Die vrede geeft [Joh 20,19-23]. Onder haar bescherming stellen wij ons.
Elk kerkgebouw is bedoeld als een plaats van vrede. Hoe onvredig
het “buiten” ook is, hoe onvredig het ook is in ons
leven, in ons eigen hart, hier biedt de Heer ons telkens weer Zijn vrede aan [Joh 14,27]. Het is geen opgelegde vrede, zoals bij wereldlijke machthebbers. En
ook wordt de vrede niet bereikt door het kwaad te negeren en het leed te
ontkennen. De duur-zame vrede die verkregen wordt op
de plaats waar God woont, is vrede door gerechtigheid [Bar 5,1-4].
Een feest vanwege het kerkgebouw roept daarom meteen ook de vraag op
naar de gemeenschap die er samenkomt. Is zij een gemeenschap die ontvankelijk
is voor de vrede van Godswege? Geeft zij die vrede ook door, zodat zij blijft;
straalt zij die vrede uit? Is zij draagster van de gerechtigheid, die de basis
is van die vrede? Worden hier binnen haar muren, worden in de
geloofsgemeenschap God en iedere mens recht gedaan? [Lk 2,14. Mk
12,17 etc.] Komt een ieder tot zijn/haar recht?
De lezingen van vandaag, die horen bij het feest van de kerkwijding,
geven deze richting ook zelf aan: de apostel Paulus spreekt over het bouwen van
een huis waar God wordt vereerd, een tempel. Maar wanneer hij zegt dat Jezus
Christus het fundament is van dat bouwwerk, wordt duidelijk dat wij zèlf die tempel zijn [1Kor 3,17]; iedere mens is de ruimte waar
God wordt geëerd, geestelijk en lichamelijk-concreet – bij sommigen is dat
goud, bij anderen stro. Maar zelfs als het waardeloos stro is, de mens zelf
blijft in Gods ogen waardevol en Hij zal die mens uiteindelijk louteren en
behouden [1Kor 3,12-16 cf. Mal 3,2-5]. Paulus’ conclusie is dat iedere mens in de Kerk moet worden
geëerbiedigd; omdat God de Heilige is, is de plaats waar Hij vereerd wordt een
heilige plaats. Het kapot maken van een mens is daarom heiligschennis! [1Kor 3,18].
Dit geldt voor iedere mens.
Ook de mensen die er in bepaalde opzichten niet helemaal bij lijken te horen,
horen er evengoed bij. Dit werd al van Godswege aangekondigd door de profeet
Jesaja. Twee groepen mensen noemt hij met name: de vreemdelingen en de
eunuchen/kastraten. Vreemdelingen zijn mensen die niet of niet meer tot het
Joodse volk gerekend worden: buitenlanders, maar óók Joden die vervreemd waren
van de gemeenschap. Zo werden Joden uit Galilea door de Joden uit Judea als
vreemdelingen gezien [cf. Joh 1,46:
uit Nazareth, kan daar iets goeds vandaan komen?].
De tweede groep die Jesaja noemt, zijn de eunuchen. Dit waren slaven die
ontmand waren, verminkt en daardoor niet meer volledig man. Zij telden daarom
niet mee: ze mochten niet trouwen, niet deelnemen aan de eredienst [Dt
23,2]. Daarnaast werd het woord eunuch gebruikt voor wat wij tegenwoordig homosexuelen een queers zouden noemen [cf. Mt 19,12a]. Omdat iedere man geacht werd
te trouwen met een vrouw en zij dat niet deden, werden ze in de gemeenschap
gemarginaliseerd; ook zij telden niet mee.
Die vreemdelingen en eunuchen werden destijds wel gezien als een
bedreiging voor de stabiliteit van de samenleving; er moesten er niet teveel
van zijn, zogezegd. Want zij voldoen en kùnnen niet
voldoen aan het ideale plaatje.
Hoe revolutionair klonken dan de woorden van de profeet Jesaja in die
situatie: vreemde-lingen en eunuchen die God zoeken
horen er wèl bij, helemáál! Meer nog, omdat eunuchen
geen kinderen voortbrengen, zullen zij een blijvend gedenkteken en een naam
krijgen in Gods huis – een bijzondere aandacht! [Js 56,5] En: “Wat zij Mij aanbieden bij de
eredienst in de tempel, is welkom bij Mij,” volgens de Eeuwige [Js
56,7b].
Wij mogen ons realiseren dat ons fundament, Jezus Christus, Zelf ook een
vreemdeling was in de ogen van de hogepriesters van Jeruzalem, en dat Hij
Zichzelf “een eunuch omwille van het Rijk der hemelen” [Mt 19,12c] noemde. Kortom, God Zelf heeft zich vereenzelvigd met degenen die
gemarginaliseerd worden [cf. Mt 25,40]. Hij heeft partij gekozen voor hen, tot het uiterste toe. Voor hèn heeft Hij het onverwoestbare gedenkteken opgericht dat
in elk godshuis een centrale plaats heeft: het Kruis. Want alleen slaven en
mensen van laag aloi werden gekruisigd. Juist Degene
in Wie God ten volle woonde, werd ‘in gods naam’
vermoord [1Kor 3,17a cf. Js 1,3. Mk 14,64. Hnd 3,17].
Als wij dus op het feest van de kerkwijding deze teksten lezen uit de
Heilige Schrift, wordt ons in herinnering gebracht op welke manier wij bedoeld
en geroepen zijn om Kerk te zijn: een gemeenschap van gelovigen die God zoeken,
waarin eenieder een volwaardige plek heeft/krijgt, juist ook de
gemarginaliseerden, uitgestotenen en gekruisigden. “Kerk” mogen we heten als
wij samen in Geest en waarheid God aanbidden [Joh 4,23]: God, de Allerhoogste, Die de
goede èn almachtige Vader is van àlle
mensen [Js
56,7c] – óók van de vreemdelingen en de eunuchen – en die bij Zijn Volk Zijn
intrek wil nemen.
Tot op vandaag zijn we als Kerk wereldwijd aan het ontdekken wat de
consequenties zijn van deze manier van geloofsgemeenschap zijn: wat is
waarachtig, wat is geïnspireerd, wat strekt tot welzijn en heil? Moge wij op
voorspraak van Maria, door samen te bidden, te studeren, te luisteren en te
delen de duurzame vrede vinden. Dan zullen wij met hart en hoofd en handen
steeds meer één gemeenschap vormen, waar iedereen zich thuis kan voelen. Dan
kunnen wij waarachtig samen Eucharistie vieren, tot eer aan God en omwille van
ons welzijn en ons heil. Amen.
Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland
Van onze correspondent in Monviel (Zuid Frankrijk)
Al ruim drie weken verwijl ik bijna 1200 kilometer verwijderd
van onze geliefde Vredeskerk, maar ook hier in de Aquitaine is een parochie
waar de gemiddelde leeftijd ertoe bijdraagt dat ik mij nog jong voel. Met twee,
soms drie bevlogen boomlange priesters, geïmporteerd uit Afrika, die in beter
Frans dan dat van de meeste locals o.m. soms
verkondigen dat de paus ketterse ideeën verkondigt.
Niettemin ga ik ook bij hen graag te communie, Het heilig
brood wordt aangeboden met een aanstekelijke glimlach, die goed maakt dat ik de
helft van de homilie niet versta omdat zij wel erg snel praten. Dat heb ik
gemeen met mijn Franse buurvrouw, gepensioneerd lerares Frans. Niet erg: de
schriftlezingen heb ik dan thuis al van internet geplukt.
Op de dag, dat ik dit stukje fabriceer (23-6-2021), was
dat uit het Evangelie (Mt.7: 15v.) ''Hoed u voor de valse profeten die ...'';
de rest kan de lezer naslaan uit zijn bijbeltje thuis. Het lezen van het Boek
der boeken werd al in 1943 met klem aangeraden door paus Pius XII, is helaas
nog steeds geen gemeengoed in onze kerk, maar dit terzijde.
Eveneens vandaag lees ik in mijn ochtendkranten (de
Volkskrant en La Croix) dat aan de zeer katholieke
president Joe Biden de communie is geweigerd vanwege
diens politieke standpunt ter zake van abortus. Die weigering heeft overigens geenszins de steun van een aantal
vooraanstaande kerkelijke leiders, onder wie de aartsbisschop van Washington,
kardinaal Wilton Gregory.
Die heeft al verklaard dat zijn president welkom is aan de tafel
van de Heer, maar daarnaast blijkt uit deze controverse binnen de kerk van
Christus weer eens hoe actueel het Evangelie is. Overal in onze
samenleving lopen valse profeten rond. Blijkbaar ook in de grootste religieuze
gemeenschap in de bananenrepubliek aan de verkeerde kant van de Atlantische
Oceaan.
In het oude Europa worden spirituele tegenstellingen minder
luidruchtig geafficheerd en onze agrarische buren zijn meer geïnteresseerd in
compensatie van de mislukte pruimenoogst door de EU en de prijs van de melk dan
in ideologisch gepruttel door wereldvreemde geestelijke leiders. Een minderheid
ging zondag naar de stembus. Volgens mijn Franse buurman zijn er in de politiek
te veel valse profeten.
Leo Jacobs, Monviel
(France) 23 juni AD 2021.
Palmzondag
Gedurende
de afgelopen-weken hebben we weer kunnen luisteren naar de verhalen die spraken
over bekering, barmhartigheid, vergevingsgezindheid, maar ook over trouw en nieuw
leven - een nieuw begin. Wij zijn bewust geworden dat Jezus op zoek gaat naar
ons die verloren lopen, ontrouw zijn geworden, of misschien bedroefd neer
zitten en niet meer weten wat ons te doen staat.
Vandaag
aan het begin van deze Goede Week, hopen we iets te begrijpen van die Jezus van
Nazareth, een man die door het volk op handen gedragen werd, zoals bij zijn
intocht, maar die enkele dagen later aan het kruis sterft.
Het
lijkt wel of de mensheid toen, maar ook nu nog steeds niet begrepen heeft, wie
die man is die een levend teken is van dienstbaarheid en menslievendheid, die
vanaf het eerste begin een teken van vrede wilde zijn om zo de mensen tot
elkaar te brengen en hen te leiden naar God, de bron van ons geluk en de
oorsprong van ons leven.
Hij
die bij herhaling gesproken heeft over de armen van geest.....de barmhartige,
... de vredesbrengers. En had hij zijn vrienden niet geleerd, dat ze niet
moesten zijn als zij die met ijzeren vuist regeren? Deze Jezus blijft kiezen
voor zachtmoedigheid boven geweld.
Als
gelovige mensen zien we vaak de lijdende Christus op kruisen langs de weg, in
kerken en in sommige huiskamers of we dragen het mee als teken van ons geloof
in Hem. Maar laten we niet vergeten dat de lijdende Christus ons leven tekent,
dat zijn gezicht werkelijkheid wordt in het leven van een ieder van ons en dat
we ook gevraagd worden om dat gezicht te zien en te herkennen in de ander.
Als
we durven opkijken naar het kruis van Jezus, moeten we in Hem de kruisen zien
die nog in onze wereld staan. Zij dagen ons uit om antwoord te geven op de
grote problemen van de mensheid: om ons in te zetten waar we noden kunnen
lenigen, betrokkenheid tonen waar onze handen niet tot hulp in staat zijn,
geroerd worden om het leed en verdriet dat mensen worden aangedaan. We maken
dat allemaal mee soms zeer nabij, met de mensen die hun leven en zekerheid zien
wegglijden door ziektes. We zien het in het zinloze geweld in onze samenleving
van mensen die het spoor bijster zijn en denken dat alles mag. We zien het in
de volkeren die getroffen worden door hongersnood, besmettelijke ziektes en
oorlogsgeweld. We zien het soms in mensen rondom ons heen die opzien naar het
kruis en hopen en verlangen dat het vrede en rust brengt in hun leven.
Moge
zijn leven en inzet ons maken tot nieuwe mensen die het kruis van Christus zien
en ervaren als een teken van hoop, verlichting en bevrijding, want hij leidt
ons naar het licht, want alles wordt nieuw. Mogen wij mensen zijn die zelf
heelheid en nieuw leven uitstralen, dan zullen wij met Hem verbonden, het
eeuwige licht en leven bezitten: dat is Pasen.
Vredeskerk,
27 maart 21,
Pater
Gerard Noom sma
PREEK
VREDESKERK ZONDAG, 17 JANUARI 2021 over
1 Samuël 3, 3b – 10 + 19 en Johannes 1, 35 – 42 Kerstmis
is weer voorbij, beste mensen. De drie wijzen zijn langs een andere weg naar
huis terug gegaan en namen ongelooflijke herinneringen mee. Ik kan daar
eindeloos over mediteren. Wat hebben zij beleefd? Wat heeft dat met hen
gedaan, en wat hebben zij thuis over
hun ervaring verteld? En
vorige week hebben wij de doop van Jezus gevierd. Ook daarover kun je niet
uitgedacht raken. Wat is er in Johannes de Doper omgegaan? Eerst wilde hij
Jezus helemaal niet dopen. En wat heeft hij beleefd toen Jezus vóór hem in
het water stond en toen plotseling de hemel
boven hen openging en die stem gehoord werd: ‘Jij bent mijn Zoon, mijn
veelgeliefde, in u heb Ik welbehagen!’ Dat moet hem diep geraakt hebben, want
toen Jezus daar weer voorbij kwam zei Johannes, op Jezus wijzend: ‘Zie het
Lam Gods!’. Daarmee zei hij wat hij
bij die doop had ervaren, wat hij had gezien, begrepen. Wat wilde hij met die
woorden zeggen? Wat wilde Johannes over Jezus zijn leerlingen inprenten? Ik
weet het antwoord niet. Rond Jezus zijn er altijd meer vragen dan antwoorden.
Maar wat hij zei had zoveel zeggenschap, zoveel gezag, dat zijn leerlingen
Jezus achterna zijn gegaan en hem nooit meer hebben verlaten. Iets in die
woorden van Johannes de Doper: ‘Zie het Lam
Gods’ had zoveel vertrouwenwekkende kracht dat zijn leerlingen wilden zien en
ervaren wie die Jezus dan wel was. Omdat zij het gezag en de diepe
Godsverbondenheid van Johannes kenden gaven die zijn woorden zoveel gezag. Wat
hebben wij vaak geprobeerd om onze kinderen, onze leerlingen, hen die aan
onze zorg zijn toevertrouwd, ons geloof door te geven. Ik vraag me vaak af
wat ik dan heb proberen door te geven. Heb ik mijn gegrepenheid
door God of Jezus proberen door te geven? Of heb ik mijn
cultuur, de gewoontes waarmee ik vertrouwd was, mijn familietraditie proberen
over te dragen? Dat zijn lastige vragen, maar dat raakt wél de kern van ons
probleem. Ik denk vaak dat we de geboden, de gewoontes, de tradities
belangrijker vonden dan de inhoud van ons geloof. Niet bewust, maar in feite.
De inhoud van ons geloof is God, die in Jezus mens is geworden. Dat mysterie
van Gods liefde, dat we in de afgelopen weken gevierd hebben, dat is ons
geloof. Hebben
we dat proberen door te geven? In
de eerste lezing komen we twee figuren tegen uit het oude testament. De
hogepriester Elie en de jonge Samuël, die aan Ellie’s zorgen was toevertrouwd. De indruk die door dat
verhaal wordt gewekt is, dat Elie Samuël vooral
leerde hoe het er in de tempel aan toe ging, wat
hij te doen had en wat te laten. De tempel cultuur. Zo had Samuël begrepen
dat hij onmiddellijk moest komen als hij geroepen werd, en gehoorzaam als hij
was deed hij dat ook heel braaf. Maar Elie had hem
nog niet al te veel over God verteld. Over de manier waarop God met mensen
omgaat. Dat iedere mens een inwendig leven heeft en dat we vandaar uit een
relatie kunnen opbouwen met onze God. “Samuël kende de Heer nog niet: een
woord van de Heer was hem nog nooit geopenbaard” , zo hoorden we zojuist
voorlezen. Om een of andere reden had Elie dat nog
niet aan Samuël verteld. Misschien had Elie zelf
ook niet veel werk gemaakt van zijn relatie met God. Toch had hij er
tenminste zoveel notie van dat hij Samuël kon zeggen: misschien is het de Heer
die je roept. Die woorden, die aanwijzing en goede raad werd toen het begin
van de aanstelling van Samuël tot profeet in Israël.
Toen Samuël geleerd had dat hij zich voor God kon open stellen, dat hij met
God kon spreken, toen kwam de Heer naderbij en maakte van Samuël een man
Gods. Nu
weer even terug naar het evangelie. Die twee leerlingen van Johannes die
Jezus achterna gelopen waren zijn die hele dag verder bij Hem gebleven. Wat
zouden we graag willen weten wat ze die dag allemaal gedaan hebben. Wat
hebben ze besproken? Wat hebben ze gegeten?
Wie heeft er gekookt? Dat wordt ons niet verteld. Jammer. Maar
wat ons wel wordt verteld? Dat één van die leerlingen Andreas heette en dat
die een broer had, Simon genaamd. En blijkbaar hebben die twee leerlingen de
vorige dag zo veel beleefd of ervaren, waren ze zozeer onder de indruk
geraakt van Jezus, dat Andreas onmiddellijk de volgende dag naar broer Simon
is gegaan om hem te vertellen: ‘We hebben
de Messias gevonden!’ En of Simon daar nu zin in had of niet, Andreas was zó
gegrepen en praatte zo overtuigend dat Simon meeging om Jezus ook te leren
kennen. Eenmaal bij Jezus, die hem al lang kende, werd Simon een ander mens.
Van visser werd hij mensenvisser.
En hij kreeg een nieuwe naam: Petrus heette hij voortaan, dat betekent
‘Steenrots’. En op die steenrots heeft Jezus zijn kerk gebouwd. Wat
leer ik nu uit al deze verhalen? Wat ik leer is dat mensen gelovigen worden
door dat andere mensen hen op God of Jezus attent maken. Maar daarvoor is
vereist dat de wegwijzers wel zelf die weg hebben gevonden. Ik kan mensen
niet helpen God te ervaren als ik zelf geen
ervaring met God heb opgedaan. Als God voor mij een verre vreemde is gebleven
ligt het niet voor de hand dat ik anderen voor mijn God warm zal kunnen
maken. Deze verhalen maken ook duidelijk dat God heel zelden zelf het leven
van mensen binnen stormt. Dat komt
wel voor, maar meestal roept Hij via mensen zoals Johannes de Doper, of Elie of gewoon uw broer Andreas. Dat zijn wel allemaal
figuren die God of Jezus op hun levensweg indringend hebben ervaren. Moge
het ons gegeven zijn om ons in dit vreemde jaar open te stellen voor de
uitnodigende stem van onze God. Hij heeft iedereen nodig, kan iedereen
gebruiken en is uiterst vindingrijk in het vinden van de weg naar mijn hart.
Amen. Gregory
Brenninkmeijer sj Preek 6
DECEMBER 2020, pater Gregory Brenninkmeijer over:
Jesaja 40, 1 – 5 en 9 – 11. “Troost,
troost toch mijn stad!” Wat 'n heerlijke woorden, lieve mensen. De profeet
Jesaja roept ze de ballingen toe, die kleine rest van Israël, verstrooid in
het verre Babylon. Ver weg van Jerusalem, ver weg van thuis, ver weg van bij
ons in het vertrouwde Israël, waar we aan de Eeuwige in de tempel offers
brachten en samen zongen de psalmen. Ver weg van alles wat hen dierbaar was
klinkt nu het profetenwoord:
“Troost, troost toch mijn stad!” Uw God is op komst, Hij komt met kracht,
zijn loon brengt Hij mee. Als een Herder zal Hij zijn schapen weiden. Een
schitterende profetie, die helemaal past in de Adventstijd van dit vreemde
jaar 2020. Troost,
troost toch, lieve mensen. U allen die ver weg moet blijven van zoveel dierbaren, minstens op 1,5 meter afstand.
We mogen geen handen schudden, elkaar niet omhelzen. We mogen niet
samenkomen, niet samen vieren, niet samen zingen. We kunnen misschien de
Kerstnacht niet eens samen vieren en slechts mondjesmaat bij elkaar op bezoek
gaan. Het is vervreemdend, verdrietig. Het lijkt soms wel of we elkaar of
onszelf kwijt raken. Troost, troost! Horen we vanmorgen, want de Heer komt,
die goede Herder, die voor ons zal komen zorgen. En
dat is nodig ook. Want 'het water staat ons aan de lippen', horen we zoveel
winkeliers en horecamensen zeggen, die al maanden lang geen omzet hebben
kunnen draaien. We horen het ziekenhuis personeel zeggen, die met man en
macht werken en eindeloos overuren maken om voor de zieken te zorgen en die
proberen de pandemie een halt toe te roepen. Veel mensen, ja misschien wel
alle mensen, putten hoop uit de komst van het corona-vaccin. Troost, troost
roept Minister Hugo de
Jonge, want 4 Januari is de grote dag, dan beginnen we te vaccineren.
Tenminste, als alles meezit. Als de vaccins op tijd worden geleverd en worden
goedgekeurd. Maar wanneer U aan de beurt bent om ingeënt te worden is nog
niet duidelijk. Al te veel troost kan hij ons niet geven. De maatregelen
kunnen nog lang niet worden versoepeld. Maar
onze Kerk geeft ook dit jaar Jesaja het woord om het ons toe te roepen:
Troost, troost toch mijn stad! Niet omdat het vaccin er aan komt, maar omdat
God er aan komt, die trouw is en betrouwbaar en nooit laat varen het werk van
zijn handen. Hoe moeten we dat verstaan? Dat vaccin, dat is heel concreet. We
horen er dagelijks over praten op TV. Het gaat over enorme aantallen en het
kost bakken geld,
dat is duidelijk. Maar God, Die er aan komt, dat is heel wat minder
duidelijk. Toen
Jesaja zijn Troostprofetie uitsprak was er ook niemand onder de ballingen die
zich iets duidelijks kon voorstellen onder de komst van God in hun wereld.
Maar het gebeurde wél. Een nieuwe koning in Babylon gaf de overgebleven
Joodse mensen toestemming naar Jerusalem terug te keren, de stad te herbouwen
en de tempel in nieuwe glorie ter ere van hun God weer te heiligen. Het werd
feestelijk duidelijk: God redt uit de verdrukking. Hij blijft zijn volk
nabij. Op zijn dag en op zijn uur brengt
Hij redding. Vanwaar
kunnen wíj die redding dan verwachten? Verhopen? Wie is vandaag die nieuwe
koning die ons uit de angst zal bevrijden? Uit de angst voor het virus en de
angst voor de economische gevolgen? Wie moeten we aanroepen om het geweld in
onze samenleving te stoppen? Om de klimaatverandering tijdig een halt toe te
roepen? Wie? Oh wie? Komt ons troosten, ons redden? Natuurlijk zijn er mensen
die als vanzelf hun ogen richten op Amerika. Zal Joe Biden
het verschil maken? Gaat God hém als zijn medewerker inzetten om de
spanningen in onze wereld te verminderen
en oorlogsdreiging af te wentelen? Er zijn niet zo heel veel alternatieven.
De meeste leiders van de volkeren zijn vooral bezorgd om het welzijn van de
eigen groep, de eigen cultuur, de eigen welvaart. Het algemeen belang, het
belang van de wereldbevolking, het belang van ons gezamenlijke huis en al
zijn bewoners maakt niemand tot partijprogramma. Natuurlijk niet, want dat
vraagt heel concrete offers, en dat kost kiezers. Op
wie kan God een beroep doen om voor ons vandaag zijn heil waar te maken? We
zijn geneigd om daarvoor steeds naar de groten te kijken. Altijd weer hoor je
de roep om de sterke man, om een held, waar de menigte achteraan kan lopen.
Alsof we daar nog niet genoeg slechte ervaringen mee hadden opgedaan.
Misschien moeten we onze hoop nu maar eens stellen op de kleinen. Op gewone
mensen die oog hebben voor andere mensen. Op mensen als Floor Slom van de Vredeskerk, die voor velen van ons het
verschil heeft gemaakt en ons Gods lieve gelaat heeft getoond.
Misschien doet God wel een beroep op mij, op u, op ieder van ons; om
vredestichters te zijn, helpers in nood, troosters bij droefheid en juichers bij geluk. Is
God daarom niet mens geworden in de gestalte van een baby, een heel klein
mensje, kind van kleine, arme lieden? Om ons te tonen en voor te leven, dat
niemand te klein is, te onaanzienlijk om in onze omgeving Gods goedheid
gezicht te geven. Ik denk dat het dat is. Dat we maar al te vaak God zoeken
waar Hij niet is, tussen de machtigen, de vermogenden, de aanzienlijken, die
hun schaapjes op het droge
hebben en dus niet met hun schapen naar de stal komen om te zien wat God hen
te zeggen heeft. Wie
daar komt, en over twee weken zijn wij dat, wie naar die stal komt zal altijd
weer verbaasd staan dat iets zo kleins zo goddelijk kan zijn. En misschien
dat het daar tot ons mag doordringen dit jaar, dat wij, ieder van ons, zo
klein als we zijn, voor elkaar en voor onze samenleving zóó goddelijk kunnen
zijn. Vandaag,
6 December is de feestdag van Sint Nicolaas, bisschop van Myra. Die is
beroemd geworden omdat zijn levensverhaal vooral gaat over 'geven’. Moge hij
zo voor ons in deze tijd een voorbeeld zijn. Amen. Preek op de 27ste
zondag door het jaar A - pastor Eric Fennis Broeders
en Zusters, Ik
zei het u al, we zijn dit weekend opnieuw in de wijngaard. Op zich geen
vervelende plek, zeker niet als er een leuke wijnproeverij in georganiseerd
wordt. Maar Jezus is daar niet fysiek met de hogepriesters en oudsten om eens
een fijne nazomermiddag door te brengen. Het is opnieuw een parabel, een
verhaal om iets te verduidelijken, zoals we de afgelopen weken gewend zijn
geraakt. En als u goed geluisterd hebt, merkt u dat Jezus steeds verder gaat
in zijn kritiek, want de hogepriesters en oudsten mogen zich aangesproken
weten. Dat irriteert ze mateloos en we weten dat dit uiteindelijk niet zonder
gevolgen zal blijven. Het
voorbeeld dat Jezus vandaag in dit verhaal naar voren brengt, mag ons
misschien een beetje vreemd overkomen, want als wij een stukje land verhuren,
krijgen we daarvoor pacht, maar hebben we nog geen recht op een deel van de
inkomsten. In de tijd van Jezus was dat anders; een grootgrondbezitter, die
vaak lang in het buitenland verbleef, verpachte zijn land aan enkele boeren,
en komt dan bij zijn terugkomst een deel van de opbrengst opeisen. Omdat
het hier om een parabel gaat, een verwijzing, wordt Het duidelijk dat God
hier de landheer is, de knechten zijn de Profeten, Schriftgeleerden en
anderen die Gods verbond trouw zijn gebleven, en met de Zoon wordt Jezus
bedoeld. De wijngaard en de pachters, zo leert ons de eerste lezing, is
Israël, ofwel de gevestigde orde van die dagen. En
dan hoeven de bijbel maar open te slaan om te zien hoe dit is uitgewerkt.
Want hoeveel profeten en andere door God gestuurde getuigen hebben niet
opgeroepen om het Verbond met de God van Israël trouw te blijven? En
dan komt de Zoon, maar Israël, de gevestigde orde, herkent Hem niet of wil
Hem niet zien of herkennen als de Zoon van God. Waarom niet? Omdat Jezus
terug wil naar de bron en de indringende vraagt durft te stellen naar de
diepere relatie met God. In de loop der jaren zijn in de gevestigde orde maar
liefst 613 voorschriften en bepalingen gegroeid waar een orthodoxe jood naar
dient te leven en die hem zo onderscheidt van andere volkeren. Jezus schaft
deze niet af, maar probeert telkens op te roepen om naar de diepere
bedoelingen van deze voorschriften en bepalingen te zoeken. Het gaat niet om
de letter van de wet, maar om het goede nieuws dat er ook mee verkondigd
wordt: namelijk dat God zich aan mensen wil verbinden, dat God van mensen wil
houden. Jezus
brengt een godsdienst waarin God op de eerste plaats liefde is en het beste
voorheeft met de mens. Hij stelt de interpretatie van de regels, die voor
zoveel joden in die tijd een valse zekerheid zijn, ter discussie. Een
Messias die alleen maar uitnodigend over Gods liefde spreekt en ook nog eens
het accent legt om de zorg voor armen en uitgestotene, daar kunnen de
religieuze leiders in die dagen niet veel mee. Zij willen een Messias die hun
leerstellige houding bevestigd en die, als het even kan, de gehate Romeinse
bezetter er uit gooit. Maar dat valt tegen, want dat doet Hij niet. En zo
komt het dat Jezus als hoeksteen afgekeurde wordt, waarover hij in het evangelie
spreekt. Zij hebben geen hoeksteen nodig die hun spirituele leven vernieuwd,
maar die hen bevestigd in hun gedrag. Het is apart te lezen dat de bouwers de
hoeksteen afkeuren, terwijl zij weten wat bouwen is, zij die dag in dag uit
met godsdienst bezig zijn. Ze keuren Jezus zelf af en laten Hem uiteindelijk
ter dood brengen. Ze kunnen niet accepteren dat God met die afgekeurde steen
begonnen is. Het past domweg niet in hun godsdienstig systeem. Deze
gelijkenis lijkt alleen de Joden van toen aan te gaan. Het verhaal is
vermoedelijk door Mattheus opgeschreven om te verantwoorden waarom ook
heidense volkeren recht hebben op het goede nieuws van de Blijde Boodschap.
Maar in dit verhaal zit ook een boodschap voor ons. Ook in de kerk van onze
dagen dreigt soms het gevaar dat ons geloofsleven gereduceerd wordt tot
alleen de moraal, waardoor mensen zich buitengesloten voelen. We
merken het bijvoorbeeld over de plek van het gezin in kerk en samenleving.
Het gezin wordt van oudsher gezien als de hoeksteen ervan. Het klassieke
gezin wel te verstaan, want tegenwoordig zijn vele vormen van gezin
ontwikkeld. En
juist deze ontwikkeling staat soms haaks op dat wat de Kerk uitdraagt als
visie op gebroken relaties, samengestelde gezinnen, of alleen twee vaders of
twee moeders. De kerk kan en hoeft soms niet in al die vormen mee gaan. Maar
als u de discussies in de pers over deze thema’s een beetje volgt, vooral
soms tussen bisschoppen onderling zoals momenteel in Duitsland, dan zal het
voor Paus Franciscus nog niet zo gemakkelijk zijn om daar uiteindelijk een
standpunt naar de toekomst toe in te bepalen. Ook de Paus is geneigd de
aandacht vooral te vestigen op de geest van de leer en niet onmiddellijk op
de letter van de wet. En dat is goed en geheel in lijn met het evangelie,
zoals van vandaag. De balans tussen leer en leven is dan soms een wankel
evenwicht, waarbij sommigen die geneigd zijn op het eerste vooral het accent
te leggen, geïrriteerd kunnen raken. Maar het is ook te makkelijk hen te
verwijten dat zij niet evangelisch genoeg zouden zijn, omdat zij ook hoeders
zijn van datzelfde evangelie. Een bijzondere fijngevoeligheid is dus op z’n
plaats, omdat het allereerst om het welzijn van mensen gaat, die allereerst
aan de liefde en de barmhartigheid van onze Kerk zijn toevertrouwd. Maar
dat brengt ons gelijk ook tot de kernvraag van het evangelie, want
uiteindelijk zal die vraag zijn, of ik Jezus als de hoeksteen van mijn eigen
leven ervaar. We kunnen ons verschuilen achter morele discussies en het er
wel of niet mee eens zijn, maar als het op onze diepere persoonlijke relatie
met God aankomt, zullen wij ons geweten moeten onderzoeken. En dat geweten
mogen wij toetsten aan het leven van Jezus. En dat betekent dan weer keuzes
maken. Jezus is de hoeksteen van ons spirituele leven. Hij houdt ons hele
spirituele bouwwerk bij elkaar. Ook wij zijn soms geneigd Jezus vooral in te
passen in ons spirituele en godsdienstige systeem, zonder ons te verdiepen in
wat Hij nu werkelijk voor ogen heeft. Want lukt het ons om egoïsme en eigen
gelijk eens los te laten, lukt het ons om ons werkelijk in te zetten voor
vrede en gerechtigheid, lukt het ons om echt trouw te blijven aan dat waar we
ooit ja op hebben gezegd. Kortom, leggen we de godsdienstige lat voor ons net
zo hoog als voor anderen? Jezus
zegt zo vaak in het evangelie dat Hij niet gekomen is om wet en profeten af
te schaffen, maar om ze met liefde te vervullen. En Hij rekent ons niet af op
de momenten waarop we zwak zijn. Hij rekent ons wel af op het gebrek aan durf
en daadkracht en het werkelijk openen van ons hart voor Hem en voor onze
naasten. Dat is wat Hij vandaag de Oudsten en de Schriftgeleerden verwijt, en
daar mogen wij ons ook op aangesproken voelen. Dat
wij in die Geest bidden om kracht, om moed en volharding en ons
verantwoordelijk weten voor de opdracht die wij al bij onze doop hebben
meegekregen. Het is nodig om de Kerk op te bouwen en daarmee een krachtig
getuigenis te geven. Want wij kunnen daarmee nog altijd het verschil maken,
en daar worden we ook vandaag weer opnieuw toe uitgenodigd. Amen. Preek op de 25ste zondag door het Jaar Vredeskerk, pastor Eric Fennis Het
is alweer een poosje geleden dat ik aan het sterfbed stond van iemand die met
eigen handen een grote zaak had opgebouwd. En daar was hij terecht maar wat
trots op! De laatste dagen voor zijn overlijden lag hij te piekeren in z’n
bed. En hij zei tegen mij: ‘Eric, ik heb mijn hele leven geprobeerd zo goed
mogelijk te leven. Elke dag heb ik voor iedereen gebeden die dat maar nodig
had en heb ik grote bedragen overgemaakt naar goede doelen en naar de
parochie. Niemand is slechter van mij geworden. Wat denk je, is dit allemaal
voldoende om in de hemel te komen? Ik
moest wel een beetje glimlachen. En het moment was er niet meer naar om
hierover eens flink in discussie te gaan. Maar het zette mij wel aan het
denken. En zo is mij opgevallen dat mensen soms sterven zoals ze hebben
geleefd: deze man stond aan het einde van zijn leven in feite zijn kasboek op
te maken! Inkomsten en uitgaven werden keurig tegen elkaar weggestreept. En
dan maar hopen bij God op een positief saldo! Mensen
sterven soms zo als ze geleefd hebben; het is steeds meer mijn ervaring. De
wijze van afscheid nemen van dit leven drukt daarmee vaak het gehalte van je
leven uit. Als je bij wijze van spreken geleefd hebt als een soort
boekhouder, ga je ook dood als een boekhouder. Maar dat betekent niet dat God
zich ook als een soort boekhouder gedraagt. Integendeel! Bij hem tellen de
inkomsten zwaarder dan de uitgaven. God weet dat ons kasboek nooit zal
kloppen. Daarom stuurde Hij ook zijn Zoon Jezus. Hij moest de rekening
definitief vereffenen. Als we daar zo tegen aankijken, dan snappen we
misschien iets van de parabel van de ‘werkers van het elfde uur’, uit het
evangelie van vandaag. De
afgelopen zondagen hebben we ter inleiding op dit evangelie al verhalen
gelezen over schulden, soms enorme bedragen, die al dan niet werden
kwijtgescholden of soms tot de laatste cent moesten worden terugbetaald. Al
die verhalen zetten ons rechtvaardigheidsgevoel onder druk. Want het is toch
eerlijk als je een schuld, die je zelf bent aangegaan, moet terugbetalen? We
hebben begrepen dat God toch iets anders van ons vraagt en dat eerlijkheid
van onze kant vooral ook barmhartigheid inhoudt. Dat
is ook zo, zegt u nou zelf; de parabel die we nu net gehoord hebben klinkt
toch nog oneerlijker. Als een werkgever zo zijn werknemers zou
behandelen, kwam het binnen de kortste keren tot een staking. Hetzelfde werk,
hetzelfde loon: dat klinkt pas rechtvaardig. Iemand die de hitte van de dag
heeft gedragen, heeft recht op een betere en hogeren beloning dan diegene die
pas komt aanzetten als de dag al bijna voorbij is en de klus geklaard. Maar
dat is rechtvaardigheid volgens menselijke opvattingen. God rekent blijkbaar
anders. God vergoedt niet volgens een vaststaand tarief, Hij vergoedt in
overvloed. En zijn maat is dus barnhartigheid. Petrus
zegt vandaag tegen Jezus: ‘Ik heb alles achter me gelaten om U te volgen.’
Wat krijg ik er eigenlijk voor terug?’ Jezus vertelt hem vervolgens de
parabel over de werkers van het elfde uur. Daar krijgen de laatsten evenveel
uitbetaald als de eersten. De mensen die de hitte van de dag hebben gedragen
ontvangen hetzelfde als de laatbloeiers. Valt dat even tegen! Heb ik daarvoor
iedere dag gebeden? Ben ik daarom regelmatig naar de kerk gegaan? Heb ik
daarom zoveel goede doelen gesteund en geprobeerd mijn naasten nabij te zijn? We
zouden eigenlijk voor al die dingen een beloning van God verwachten. Maar
wie God zijn eigen rekening presenteert, verrekent zich kennelijk behoorlijk. En
daarom vraagt Jezus indirect in het evangelie hoe wij eigenlijk tegen God
aankijken. Want de landeigenaar staat model voor Hem. Jezus wil duidelijk
maken dat ook zijn Vader er niet een soort boekhouding op nahoudt, of die
heel ons doen en laten nauwkeurig registreert. Wie meent dat hij op eigen
kracht de hemel kan bereiken, heeft zich grondig mis gerekend. God wil goed
zijn voor mensen zonder onderscheid. Zo verzet Jezus zich tegen de
mentaliteit van mensen die menen het op eigen kracht in deze wereld wel te
kunnen klaren. De heilige moeder Theresa zei al: eigenlijk is alles slechts
genade! Een gave van God. Wij hebben nergens recht op en krijgen toch van
alles. En
met dat alles wordt het volle leven bedoelt, dus ook de soms pijnlijke
en verdrietige kanten. God
houdt er geen boekhouding op na. Bij Hem mag er van alles in overvloed zijn
en voor iedereen: voor vroege vogels en laatbloeiers. Leven in overvloed dus!
Op de bruiloft van Kana stroomden er de nodige
liters wijn over de tafel. En kijk eens naar het broodwonder van Kafarnaüm: ruim 10.000 mensen verzadigd en nog 12 korven
brood over! En dan het wonder bij het meer: een boot tot de rand toe gevuld
met vis, zelfs zo zwaarbeladen dat de boot in de diepte dreigde te
verdwijnen. Zouden we dan afgunstig moeten zijn omdat alles wat van God komt
gratis is? En
als we er over klagen zou God hetzelfde tegen ons kunnen zeggen als tegen de
dagloners: maat wat, beste vriend, kom jij tekort als ik vanuit mijn
rijkdom genade en vrede geef aan alle mensen, ook degenen die het volgens jou
niet verdienen? Kom jij iets te kort dan? Ik dacht het niet! En
dat is een belangrijke les. Als we alleen maar letten op wat wij wel
verdienen, en anderen in onze ogen niet, dan kunnen we nooit een stap zetten
naar de ander toe, dat blijft barmhartigheid iets voor de bühne en zullen we
nooit dat verschil in de wereld kunnen maken, dat van ons als
christenen wordt gevraagd. Ieder
van ons draagt zijn eigen geschiedenis met zich mee. Eigenlijk is elke mens
een laatbloeier. Allemaal zijn we werkers van het elfde uur. Al we ons eigen
leven onderzoeken, maar dan oprecht, zullen we tot de conclusie komen dat ons
hele leven een geschenk van God is. Zonder Hem zijn we niets. Want zelfs als
we alles zijn kwijtgeraakt en niemand meer naar ons omkijkt, is het God die
ons draagt en ons nooit dieper laat vallen dan in zijn eigen hand. Dankzij
Hem mogen we alles worden, zelfs Kind van God. En die uitnodiging geldt voor
iedereen: voor de vroege vogels, maar ook voor hen die pas laat tot bloei
komen. Wij zouden niet jaloers moeten zijn, maar juist gelukkig, als mensen
zich alsnog tot God keren, ook als dat pas gebeurt op een moment waarop het
menselijkerwijs te laat lijkt. Voor God bestaat dat ‘bijna te laat’ niet,
voor Hem is iedereen op tijd die tijdens zijn leven zich omdraait en zijn
hart geeft aan Hem. Bij Hem mogen we thuiskomen, want Hij is toch degenen in
wie wij ons uiteindelijk allemaal geborgen mogen weten. Introductie Eric Fennis Beste
parochianen, Al
in een eerdere versie van de Vredesklok werd mijn benoeming tot administrator
van uw parochie bekend gemaakt. Na ruim een jaar neem ik dit stokje over van Mgr.
Hendriks die sinds 1 juni j.l. onze nieuwe bisschop
is. Daar
waar hij vooral leiding gaf aan het bestuur van de parochie, is mij gevraagd
mij ook pastoraal voor uw gemeenschap in te zetten, en dat zal ik graag doen.
Dit naast mijn hoofdtaak als pastoor van de Nicolaasparochie in deze stad,
als administrator van de parochies in het Klaverblad (regio Heemstede) en
naast nog enkele taken voor het bisdom. Hoewel het woord ‘administrator’
klinkt alsof ik alleen de administratie van de parochie zou bijhouden, is het
veel breder bedoeld en heeft een administrator alle verantwoordelijkheden van
een pastoor. Dit laatste kun je echter maar van één parochie zijn, in mijn
geval dus de Nicolaas. Toch hoop ik mij ook voldoende te kunnen inzetten voor
de Vredesparochie. Maar wie is die Eric Fennis
eigenlijk? Ik
ben als jongste van een gezin van vier kinderen op 30 maart 1970 geboren in
Hilversum, onder de rook van de St. Vituskerk. Daar
ben ik misdienaar, koorzanger, acoliet en koster geweest. Ik
heb mijn middelbare schooltijd in Laren doorgebracht en ben daarna in
Amsterdam theologie gaan studeren aan de KTUA op de Keizersgracht. Ik
ben in 1998 gaan werken voor het bisdom en ben in 2000 tot diaken gewijd. Ik
verleende in die tijd liturgische en pastorale assistentie in de St.
Jansbasiliek in Laren. In
2008 ben ik benoemd tot diaken in de Haarlemse St. Bavokathedraal, met een
bijzondere verantwoordelijkheid voor de Koorschool. Dit naast mijn werk als
achtereenvolgens kanselier en secretaris-generaal van het bisdom. In
september 2019 ben ik benoemd tot pastoor van de Nicolaasparochie. Dit nadat
ik op 15 juni 2019 tot priester ben gewijd. De route naar het priesterschap
was een lange weg, omdat ik eerder getrouwd ben geweest en een dochter heb
die inmiddels 19 is. Ik
kan mij goed voorstellen dat een aantal van u hier de nodige vragen over
heeft. Die zal ik graag bij gelegenheid beantwoorden en u mag mij daar altijd
op aanspreken. De
Vredesparochie kent een rijke geschiedenis, de laatste 25 jaar onder de
bezielende leiding van pastoor Valkering. Ik bouw graag met u verder op de
fundamenten die in al die jaren gelegd zijn, en aan de uitdagingen waar we
als Kerk in dit deel van Amsterdam in de toekomst voor staan. Pastoor
(herder) ben je niet zomaar, dat word je door een gemeenschap die met elkaar
als ‘volk van God’ verder trekt. Ik kan het dus zeker niet zonder u allen.
Gelet op wat zich het afgelopen jaar in uw parochie heeft afgespeeld, past
mij eerst bescheidenheid en hoop ik met ieder van u een band van vertrouwen
te mogen opbouwen. Dat zal voor de komende tijd betekenen dat ik veel zal
luisteren naar wat u persoonlijk bezig houdt. Het zal de nodige tijd vergen
en dat moeten we elkaar ook gunnen. De
Vredesparochie is in alle opzichten prachtig. Een mooi kerkgebouw, een fijn
bestuur, veel enthousiaste vrijwilligers, mooie koren, kortom een plek om
lief te hebben. Maar bovenal een plek waar we God mogen ontmoeten en ons
geloof met elkaar mogen belijden. Een geloof gebaseerd op hoop en liefde en
zorg voor de naasten. Van
harte hoop ik mij daar, samen met u, voor te mogen inzetten. Op
12 juli a.s. zal ik voor de eerste keer in uw midden voorgaan. Ik hoop er
vervolgens 1x per maand op zondag te zijn en daarnaast iedere dinsdag voor de
viering van 12.30 uur. Ik hoop velen van u (met inachtneming van de dan nog
geldende corona regels) de komende tijd persoonlijk te kunnen ontmoeten. Ik
zie daar zeer naar uit! Met een heel hartelijke groet, Eric Fennis
Preek ZONDAG, 23 – 08 – 2020
over Mattheus 16, 13 – 20 Het
is goed, lieve mensen, om van tijd tot tijd de evangelie-lezingen van onze
zondagsvieringen eens in een groter kader te plaatsen. We horen altijd
maar stukjes, die daarmee
gepresenteerd worden buiten hun samenhang. Het zou me dan ook niet verbazen dat u zich niet
gerealiseerd hebt dat we doorlopend, nu al het hele jaar lang, door het evangelie van
Mattheus heen lezen. We hebben laatst vijf
zondagen geluisterd naar Jezus, die tot de toegestroomde mensenmenigte
sprak in parabels; allemaal
gelijkenissen over het 'Koninkrijk der hemelen'. Daarmee bedoelde Jezus niet het leven ná de dood,
maar hij bedoelde dat de mensen van toen, en wij hier en nu, voor elkaar en
om ons heen 'Koninkrijk der hemelen' zouden moeten scheppen. Leest u het nog
maar eens na in het 13de hoofdstuk van Mattheus. Maar
dan gebeurt er plotseling iets vreeslijks. Koning Herodes laat Johannes
de Doper onthoofden. En mensen om
Jezus heen waarschuwen hem: Pas op, straks
pakt hij u ook op. En dan vaart Jezus met zijn leerlingen naar de
overkant van het meer, om even wat minder aandacht te trekken, en om wat meer
tijd te hebben alleen met zijn leerlingen. Hij onderricht hen. Hij neemt de
tijd om hen te laten ervaren wie Hij is. Dat doet Hij niet zozeer met
woorden, maar Hij betrekt hen in ervaringen. Hij laat hen heel persoonlijk
beleven dat uit zijn handen goddelijke overvloed over de mensen komt wanneer
Hij de leerlingen vijf broden en twee vissen laat uitdelen aan 5000 mensen.
Wat hebben zij beleefd toen zij aan het uitdelen waren? Stel je dat eens
voor. En daarna stuurde Jezus hen alleen met de boot
het meer op. Storm stak op, en wat waren ze bang zonder Hem. Maar toen Hij
bij hen kwam ging de storm liggen en de inzittenden van de boot wierpen zich
voor Hem neer en zeiden: “Waarlijk, Gij zijt de Zoon van God”. Zo totaal
ondersteboven waren ze van wat ze net hadden meegemaakt. Dat
had Jezus hen toch nooit met woorden kunnen uitleggen. Als Hij aan de
leerlingen gezegd had: Luister goed, mannen, Ik ben de Zoon van God! Dat had
toch lang niet zoveel betekend als het brood voor die 5000 en de storm die
gaat liggen als Jezus er is. Dit waren tekenen. Tekenen die betekenden wie of
wat Jezus was. Het
was geweldig belangrijk dat ze dat zouden inzien, begrijpen, voelen. Dat ze
er van doordrongen zouden zijn. Want straks zal Jezus er niet meer zijn. En
dan moet het verhaal over “God met ons” en over het “Koninkrijk der hemelen”
wel doorverteld worden. En dat kunnen straks enkel maar zijn leerlingen doen,
wie anders? Dan zullen zij Jezus moeten verkondigen zoals Hij werkelijk was.
Geen wandelende
trukendoos, geen magiër, of iemand die
uit was op roem, eer of macht. Zij
moesten de mensgeworden mensenliefde Gods
verkondigen. Zij moesten kunnen getuigen: wij hebben het gezien, we hebben
het beleefd, we zullen het nooit meer vergeten: In Jezus is Gods liefde onder
ons verschenen. Jezus is de Heer! Vorige
week, toen we hoorden van die Kanaänitische vrouw
met haar bezeten dochter, toen waren de leerlingen getuige van de kracht van
geloof. Ook dat verhaal moet je je eens goed indenken. Wat is er omgegaan in
die leerlingen toen Jezus die vrouw negeerde, toen Hij ze afwees als
vreemdeling, niet van zijn volk. Toen Hij haar domweg beledigde en voor
'vreemde hond' uitmaakte. Dat konden ze toch niet snappen? Misschien
schaamden ze zich op dat moment dat zij bij die onbeschofte man hoorden. Maar dan blijkt het volgehouden
geloof van die vrouw in staat om Jezus te vermurwen. “Groot is uw geloof”
zegt Jezus tegen haar; “wat u verlangt zal gebeuren”. Ook dat moet voor de
leerlingen een godservaring geweest zijn. Vandaag
komt Jezus met zijn leerlingen in de buurt van Caesarea. Jezus, de leraar,
wil weten of zijn leerlingen hebben doorzien, begrepen wat die tekenen
werkelijk betekenden. Of zijn leerlingen dat ongelooflijke geheim begonnen te
doorgronden van God, die in Jezus in hun midden was om de weg te wijzen naar
het Koninkrijk der hemelen. Dus stelt Hij hen nu de vraag: “Wie zeggen de
mensen dat Ik ben?” En hebben jullie, die zo veel dichter bij mij zijn,
hebben jullie mijn geheim doorgrond? “Wie zegt gij dat Ik ben?” Petrus, die
altijd hun woordvoerder was, die altijd vol bewondering, verering,
vriendschap en hoogachting voor Jezus was, die herhaalt, wat ze ook diep
hadden gevoeld toen de storm op het meer was gaan liggen: “Gij zijt de
Christus, de Zoon van de levende God.” Dan
jubelt Jezus. Hij is blij en juicht: “Zalig zijt gij!” Wat goed! Wat ik met
woorden nooit had kunnen over brengen, dat is door de tekenen duidelijk
geworden. Niet door menselijke wijsheid heb je dat begrepen, maar God zelf
heeft je dat inzicht geschonken. Gods Heilige Geest heeft je de ogen geopend.
Laat dit geloof rotsvast in jullie verankerd zijn. Dan kun je straks anderen
de weg wijzen naar de redding van het Koninkrijk der hemelen. Natuurlijk,
lieve mensen, voelen wij dat die vraag van Jezus aan zijn leerlingen vandaag
opnieuw aan ons gesteld wordt. Wij zijn toch allemaal Jezus' leerlingen? Wij
hebben toch allemaal ons leven lang met Jezus geleefd? Wie is Jezus na al die
tijd voor ons geworden? En dan verwacht Hij niet een mooie, uit het hoofd
geleerde formule als antwoord. We hoeven zelfs dat mooie getuigenis van
Petrus niet na te zeggen. Maar we worden uitgedaagd om in te keren in onszelf
en na te gaan: Wie is Jezus
voor mij? Wat voor een relatie met Hem is in al die jaren in mij gegroeid?
Wat voor tekenen heb ik gezien en herkend? Welke plaats heeft God in mijn
leven gekregen? Ervaart u iets van dat rotsvaste geloof dat Jezus ook in
Petrus ontdekte? Is
Hij voor u de hulpbron waar je steeds je toevlucht toe kunt nemen? Staat Hij,
God of Jezus, centraal in uw leven; niet uit weg te denken? Vandaag word je
uitgenodigd om je dat eens te realiseren. En als u straks weer te communie
bent gegaan en deel hebt genomen aan dat teken van liefde van onze Heer,
dan kunt u er wellicht heel even met Hem over praten, Hem uw persoonlijk
antwoord geven op zijn vraag: 'En jij, wie zeg jij dat ik ben voor jou?'
Amen.
------------------------- Gregory
Brenninkmeijer S.J. Preek ZONDAG,
13 – 09 – 2020 over
Mattheus 18, 21 – 35. Het
evangelie van vandaag, beste mensen, is weer een prachtig voorbeeld van hoe
het er aan toeging rond Jezus. We zijn getuige van een gewoon concreet
gebeuren binnen de groep van Jezus' volgelingen. Jezus reageert daar heel
direct op, maar knoopt daar dan een algemeen punt van zijn leer aan vast. In
dit geval doet hij dat in de vorm van een toepasselijk verhaal. Petrus
kwam bij Jezus met de vraag hoe vaak hij zijn naaste zou moeten vergeven. Dat
was natuurlijk niet een puur theoretische vraag. Vermoedelijk was daar wel
een aanleiding voor. Die leerlingen waren nu eenmaal niet een groep
lieverdjes. Dat waren stuk voor stuk stevige persoonlijkheden, en sterke
karakters willen nog wel eens botsen. Misschien was er een die Petrus
voortdurend irriteerde. Vermoedelijk niet opzettelijk, maar toch knap ergerlijk.
En Petrus, die ook niet de gemakkelijkste was, had het daar misschien best
moeilijk mee. En, ik weet het natuurlijk niet, maar ik
kan me voorstellen dat Petrus daarover bij Jezus verhaal kwam halen. Hoe vaak
moet ik dat irritante gedoe over mijn kant laten gaan? Altijd maar weer? Ja,
zegt Jezus, altijd maar weer. En
dan maakt Jezus van die aanleiding gebruik en vertelt het verhaal van die
Heer en zijn dienaar. En als Jezus een verhaal vertelt dan gaat het eigenlijk
altijd over God en zijn mensen. De Heer in dit verhaal is God en die dienaren
dat zijn wij, de mensen. De Heer wil rekening en verantwoording vragen aan
zijn mensen, alle mensen. Wat heb jij gedaan met alles wat Ik je heb gegeven?
Je leven, je talenten, je
kansen, de mensen op je levensweg, alles wat je leven vruchtbaar kon maken? Wat
heb je daarmee gedaan? Dat alles hebben wij van onze God en Schepper, van
onze Heer gekregen. Wat hebben wij daarmee gedaan? Dat is natuurlijk een
vraag die ieder van ons alleen zelf kan beantwoorden. En waarschijnlijk
hoeven we daar niet eens zo lang over na te denken. We weten best wat
positief is uitgevallen in ons leven en wat negatief. Heel veel mensen hebben
niet zo 'n geweldig hoge dunk van zichzelf, zijn geneigd om de fouten en
mislukkingen in hun leven heel groot voor
zich te zien en zijn bang dat zij, als zij verantwoording moeten afleggen,
aan de positieve kant niet zo heel veel te bieden hebben. Maar
hoe negatief we ook over onszelf mogen denken, het haalt het nooit bij die
dienaar die bij zijn Heer kwam met een schuld van tienduizend talenten. Dat
is zo ontstellend veel; dat is zo 'n grote schuld, dat is helemaal niet voor
te stellen. En de Heer moet de onzinnigheid proeven van de smeekbede van zijn
dienaar als die vraagt: “Heer, heb geduld met mij, dan zal ik U alles
betalen!” Dat was lachwekkend. En dus doet die Heer wat alleen God kan doen:
Hij scheldt zijn dienaar heel die schuld kwijt. Het
gaat in dit verhaal, zoals in veel verhalen van Jezus, niet zozeer over die
dienaar, niet op de eerste plaats over die schuld. Die is helemaal niet voor
te stellen. Nee, het gaat in de verhalen van Jezus allereerst over God. Jezus
vertelt over zijn Vader. Hij maakt van die ongeduldige vraag van Petrus
gebruik om hem en ons te vertellen hoe God reageert. Jezus vertelt ons dat
zijn Vader heel anders is dan
mensen vaak denken. Dat God schulden niet nadraagt maar vergeeft aan wie Hem
daarom vragen. Jezus schildert Gods grootmoedigheid jegens al zijn
schepselen, groot of klein, in de hoop dat wij Hem meer gaan vertrouwen, meer
lief hebben en Hem meer navolgen in zijn grootmoedigheid. Tegenover
de grootmoedigheid van de Heer staat de weerzinwekkende bekrompenheid van die
dienaar. De schuld die deze van zijn mededienaar terug eist is een
peulenschil vergeleken bij zijn eigen schuld. Zo schildert Jezus op een
dramatische manier het enorme verschil tussen ons en God. Petrus wil zeven
keer vergeven.
Maar Jezus zegt: Waarom zo bekrompen? Als je mijn volgeling wilt zijn moet je
zeventig maal zeven maal vergeven. Dat wil zeggen: eindeloos vaak! Want dat
is de manier waarop God met ons omgaat. Vergeven
is blijkbaar delen in de goddelijkheid van onze Heer. Het is het grote
verrijzenis-cadeau van Jezus voor zijn leerlingen. Door hun opgesloten angst
komt Hij bij hen binnen met zijn vredesgroet. En dan blaast Hij over hen en
zegt: “Ontvangt Heilige Geest!” Ik geef jullie deel aan de Geest van God, aan
de goedheid en grootmoedigheid van God. Dat wil zeggen: “Wier zonden gij zult
vergeven die zijn
ze vergeven!” Deel in de vergevingsgezindheid van God en doe dat altijd,
steeds weer vergeven, onbeperkt. Daarom is dit cadeau van Jezus in de kerk
vertaald in een sacrament. Het sacrament
van de Biecht is het sacrament van Gods vergevingsgezindheid. En ieder die de
ervaring heeft opgedaan de absolutie door de priester als vrijspraak door God
te ervaren die weet hoe diep bevrijdend dat sacrament kan werken. Het is
droevig en een groot verlies dat er in de huidige tijd zo zelden een beroep
op wordt gedaan. Want
waar ervaar je nog méér dat je vergeving wordt toegezegd, aangezegd,
verkondigd. Mensen zien er tegenop hun schuld te belijden, en inderdaad, dat
is ook niet prettig. Maar uiteindelijk gaat het daar niet voornamelijk om.
Het gaat in het boetesacrament om de ontmoeting met de grootmoedige,
vergevende, liefdevolle God, aan wie ik vraag om kwijtschelding van mijn
schuld, telkens opnieuw en van, maar
al te vaak, dezelfde schuld, in de overtuiging dat God mij die vergeving zal
schenken. In het evangelie van deze zondag worden wij, die geloven in de God
van Jezus Christus, opgeroepen te zijn zoals Hij en elkaar telkens weer van
harte onze fouten te vergeven. Dan worden onze voeten daadwerkelijk geplaatst
op de weg naar de vrede waar we zo naar uitzien. Amen. Gregory
Brenninkmeijer S.J. Preek op
de 17e zondag door het jaar, pater Gerard Noom sma Dierbare
gelovigen, Dromen,
visioenen en profetieën hebben altijd tot de verbeelding gesproken van de
mens. Wij kennen vele verhalen, legendes en sprookjes die allemaal iets te
vertellen hebben aan ons allen en die een boodschap uitdragen. In
de heilige boeken laat God zich vaak zien in een droom, het is niet met
fysieke ogen dat de werkelijkheid doorzien wordt, zoals we gehoord hebben in
de eerste lezing. Maar God door zijn Zoon Jezus Christus spreekt tot ons in
parabels, waarin ook wijsheid verborgen is, maar we moeten het wel willen
zoeken, willen weten, dat er iets in het leven te vinden is van grote waarde.
Iets waar je warm van wordt of waar je warm voor loopt. Wij
allen kennen de verhalen van de "goudzoekers" die alles achter
lieten en probeerden iets van die kostbare Steen in de grond te vinden, maar
ook in hun leven. Ook wij zijn op zoek naar die kostbare parel die ons leven
zou kunnen verrijken. En we worden uitgenodigd voor dat "goud" te
gaan, zoals de vele atleten die naar Peking vertrekken om voor die gouden
medaille te gaan. De
lezingen van vandaag geven ons die gelegenheid en zet concrete richtlijnen
uit voor het leven naar God toe. Deze parabels, deze verhalen zetten ons aan
het denken. Hoe gaan we om met de schatten van ons leven. Zijn wij ook bereid
om daar de hoogste prijs voor te betalen: voor meer gerechtigheid, of elkaar
een plaats te gunnen in onze denkwereld of rekening te houden met de ander of
eens wat te delen van onze overvloed. Of zijn en blijven wij maar
buitenstaanders in het leven? Mensen die geen risico's durven nemen en de
schatten maar in de grond laten zitten. Goed
voor mij is de wet uit uw mond, meer waard dan schatten van zilver en goud.
De uitleg van uw woorden geeft klaarheid, schenkt wijsheid aan wie onervaren
is."Psl 19 Wij
als volgelingen zijn Jezus tegengekomen in ons leven en Hij heeft de plek
aangewezen waar we moeten graven. Ook de profeten zeggen dat "zoek dat
Koninkrijk Gods niet aan de andere kant van de onstuimige zee. Gods
Koninkrijk ligt in uw eigen hart en op uw eigen lippen. Zoekt en gij zult
vinden......Maar hoe lang zoeken wij al..... Naar
een beetje vrede, naar wat liefde, naar wat respect voor de evenmens, naar
wat geluk voor ons zelf, maar blijkt de schat die wij zoeken niet dikwijls
een parel van kunststof? Als we werkelijk vrede en meer gerechtigheid willen
in onze wereld, als we werkelijk echt willen
leven, als we werkelijk de ander, dichtbij en ver weg liefhebben met geheel
ons hart, dan zullen we alles op alles moeten zetten. Als wij echt voor het
goud gaan, dan moeten we keuzes maken en geen doodlopende wegen inslaan. Je
zult je naaste vinden als een schat in de akker, als een kostbare parel die
je leven weer glans geeft. Zulke momenten bestaan: ze liggen als schatten
verborgen in de akker van het dagelijks leven en het is een kostbare ervaring
als je er op stoot. "Toen iemand de parel had gevonden, ging hij alles
verkopen wat hij bezat en kocht haar." Wat
we nodig hebben, is een opmerkzame geest. Daar mogen we best, net als Salomo
in de eerste lezing om bidden. "Heer, geef een dienaar een opmerkzame
geest, een luisterend hart, een open visie. Dat wij vindingrijke zoekers
mogen zijn, mensen die ook beseffen dat het zin heeft om door te gaan met
zoeken, omdat er goud in de grond zit. "Wie
zoekt, zult vinden. En wie vindt, blijft zoeken." Preek ZONDAG,
19 JULI 2020, pater G.Brenninkmeijer, over:
Matteus 13, 24 – 30 en 36 – 43 Iedereen
die een tuin heeft, lieve mensen, 'n grote of 'n kleine, dat doet er niet
toe, een geveltuin of een achtertuin, of gewoon een paar bloempotten op het
balkon, kent het probleem van het onkruid. Trekt u het uit, of laat u het
zitten? Als u heel trots bent op uw tuin, als u geniet van de planten die
uzelf geplant of gezaaid hebt, dan haalt u waarschijnlijk het onkruid weg.
Telkens weer een heel karwei, met name als het bukken niet meer zo meevalt. Maar
wat is eigenlijk onkruid? Onkruid is een plant die ergens staat waar ze niet
hoort. Het zijn soms echt wel mooie planten, maar waar ze opkomen horen ze
niet thuis, volgens mij. Het is toch mijn tuin, mijn balkon, mijn plantenbak
en dus is het aan mij om uit te maken wat daar mag groeien en bloeien.
Bovendien, het is net alsof het onkruid veel harder groeit dan al mijn mooie
bloemen. Als ik aan hun zin om te groeien niet van tijd tot tijd paal en perk
stel, dan overwoekert straks het onkruid heel mijn mooie tuin en dat is niet
de bedoeling. Ik snap die dienaren uit het evangelie heel goed: Waar goede tarwe
is gezaaid daar hoort geen onkruid. Een paar korenbloemen en klaprozen langs
de kant, ok, dat is mooi. Maar tussen het koren niet. Dat is duidelijk. Toch
zijn er ook mensen die het onkruid niet uittrekken. Niet omdat ze daar te lui
voor zijn, (dat komt ook voor), maar gewoon omdat ze het leuk vinden om de
natuur haar gang te laten gaan. Omdat ze genieten van alles wat groeit en
bloeit. Veel interessanter bovendien dan zo een keurig verzorgde schoonheid.
Elke keer zijn ze opnieuw verbaasd over wat er nu weer z'n kop op steekt. De
natuur blijft je verrassen als je ze haar gang laat gaan. Laat maar groeien
en bloeien wat wil. Als het straks herfst wordt en de winter komt, dan ruimen
we de boel wel weer eens op. Het
heeft er alle schijn van dat Jezus tot de tweede groep gerekend wil worden.
In de parabel, die we zojuist hebben horen voorlezen, en die Jezus aan de
leerlingen, en dus aan ons, extra nog eens uitlegt, is Hij de Heer die de
tarwe zaait. Maar tussen de opgroeiende tarwe schiet ook allerlei gewas op dat
er niet thuishoort en dat gezaaid werd door de vijand, de grote tegenspeler.
De dienaren van de Heer denken hem een dienst te bewijzen door het onkruid te
wieden. Maar Jezus wil daar niet van horen, want in deze parabel gaat het
niet over gewassen; hier gaat het over mensen. Het goede zaad zijn de
kinderen van Gods koninkrijk, terwijl het onkruid de kinderen zijn van het
kwaad. Als het over planten zou gaan zou het onkruid en de tarwe goed van
elkaar te onderscheiden zijn. Maar het onderscheid tussen goede en kwade
mensen is niet zo evident. Mensen
hebben zoveel verschillende kanten. Er zit bovendien goed en kwaad in ieder
van ons. En mensen veranderen vaak tijdens hun leven, kunnen van het goede
pad af raken, maar kunnen zich ook bekeren. Kijk maar naar Jezus' eigen
vriendenkring. Wie had er nou zien aankomen dat Judas Jezus zou verraden? En
wie had verwacht dat Petrus Hem zou verloochenen? En had iemand ooit kunnen
voorspellen dat Saulus, de vervolger van Jezus'
vrienden, zijn grootste verkondiger zou worden? Nee, goede en kwade
mensen onderscheiden is niet zo gemakkelijk. We krijgen er in deze tijd volop
ervaring in. Wat is discriminatie anders dan dat soort onderscheid maken?
Zeggen over mensen met een andere huidskleur… die hoort hier niet; dat
is onkruid! Of mensen met een voor Nederlanders ongewone naam: Dat is
onkruid, die moeten we hier geen kans geven te gaan bloeien. Mensen die in
plaats van in Jezus in Allah geloven; dat is evident onkruid. Straks
overwoekeren ze onze hele samenleving. Als
ik het zó stel is het duidelijk dat dit geen goede manier van doen is. Dát
soort onkruid wieden kan, voor je het weet, eindigen in een Holocaust of
Srebrenica. Toen waren er ook mensen die heel precies wisten welke andere
mensen onkruid waren en dus uitgeroeid moesten worden. Nee, zegt Jezus, laat
het allemaal maar naast elkaar bestaan, groeien en bloeien. Uiteindelijk zal
God, die beter kan kijken dan wij allemaal samen, dan zal God wel onderscheid
maken tussen wat goed is en wat kwaad, onkruid is en tarwe. Volgens
mij kunnen we deze parabel nog wat verder doordenken. Zouden we ze niet ook
mogen toepassen op onszelf? Op ieder van ons heel persoonlijk? Kijken wij
niet ook heel oordelend, soms zelfs veroordelend naar onszelf? Wie vindt
zichzelf volledig geslaagd? Wie ergert zich niet aan eigenschappen waarmee je
moet leven ook al ben je er niet blij mee? Hoeveel mensen zijn er niet
ontevreden over hun uiterlijk? Hoevelen zouden die
minder geslaagde uiterlijkheden niet willen laten weghalen? En vaak lukt dat
ook nog heel aardig, als je voldoende geld hebt. Maar bij ongewenste
inwendige eigenschappen gaat dat niet zo gemakkelijk. Vaak vechten we een
leven lang tegen onze ondeugden, met meer of vaak minder succes trouwens. We
hebben nu eenmaal bepaald dat dat onkruid is en dat hoort niet in mijn verder
keurige persoonlijkheid. Dat ongeduld van mij moet weg. Mijn opvliegendheid
moet onderdrukt. Dat altijd weer egocentrische van mij.....wat heb ik daar al
tegen gevochten, maar het blijft blijkbaar een deel van wie ik ben. Ik
denk dat Jezus ons vandaag wil zeggen: Goed en kwaad, wit of zwart, mooi of
lelijk, passend of onaangepast, het zit sinds Adam en Eva al in heel de
schepping. Zonder onderscheid bestaat het door en naast elkaar. God had het
misschien oorspronkelijk anders gewild, maar de mogelijkheid dat het zó zou
uitgroeien heeft Hij open gelaten. En God heeft er geduld mee. Één keer heeft Hij, zo lezen we in de Bijbel, met een
zondvloed geprobeerd al het onkruid in een keer te wieden. Maar, zo wordt ons
verteld, daar kreeg Hij heel veel spijt van. En de regenboog in de wolken is
het teken van zijn belofte dat dat nooit meer zal gebeuren. Jezus
zegt tegen zijn leerlingen, en dus tegen ons, dat we geduld moeten hebben.
Heb geduld met jezelf en met de mensen om je heen, en laat aan God over te
onderscheiden wat uiteindelijk tarwe is gebleken en wat onkruid blijkt te
zijn. Amen. Preek op
de 15e zondag door het Jaar A, pastor Eric Fennis Toen
ik deze week de liturgie van dit weekend aan het voorbereiden was, bleef ik
bij het evangelie al gelijk bij de eerste zin hangen. Er staat namelijk dat
Jezus op een zekere dag zijn huis verlaat en aan de oever van het meer gaat
zitten. Dat klinkt veder helemaal niet spannend, want nogal wat mensen
verlaten deze weken hun huis om bijvoorbeeld ergens aan een meer vakantie te
gaan houden. Maar daar is bij Jezus geen sprake van. Bovendien heeft in de
Schrift elk woord zijn betekenis. En dus kun je je afvragen waarom Jezus zijn
huis verlaat. In de bijbel staat dat woord ‘huis’ namelijk ook voor de
bewoners, de familie, het geslacht, de stam. Jezus had voldoende redenen om
zich niet meer thuis te voelen in Nazareth. Zijn contact met de bewoners van
zijn geboorteplaats was niet al te best. Ze hebben Hem zelfs willen stenigen.
Als er dus staat ‘Jezus verlaat zijn huis’, dat staat er dus eigenlijk, Hij
verlaat zijn stam, zijn roots, want in de stad van
zijn jeugd wordt Hij als profeet niet erkent. In
de bijbel staat het woord ‘huis’ vaan ook beschreven als beeld van Gods volk.
Petrus bijvoorbeeld schrijft in één van zijn brieven: ‘Laat u als levende
stenen voegen in het huis van God’. Paulus noemt de volgelingen van Jezus
‘huisgenoten van God’. Zelf zegt Jezus: ‘in het huis van mijn Vader zijn vele
woningen. En nog weer op een andere plek zegt Paulus: ‘Wij weten immers dat
de aardse tent die onze woning is, eens zal worden neergehaald. Maar dan heeft
God voor ons een huis gereed in de hemel, een onvergankelijk, niet door
mensenhanden vervaardigd huis’. Bijbels gezien is het woord ‘huis’ dus geen
fysieke locatie, maar de plek, de ruimte of de situatie waarin je God kunt
ontmoeten of present stellen. Jezus
is met zijn volgelingen zo’n nieuw ‘huis’, een nieuwe gemeenschap aan het
stichten, die niet aan een locatie gebonden is. Hij
is met twaalf vrienden begonnen die huis en haard verlieten, maar zich bij
hem ‘thuis’ voelden. En in hun voetspoor zijn er in de loop van de
kerkgeschiedenis telkens van dit soort nieuwe ‘huizen’ gesticht. We kennen ze
als Dominicanen, Jezuieten en Franciscanen en aan
het einde van de vorige eeuw werden talloze orden en congregaties gesticht
van vrouwelijke en mannelijke religieuzen die gingen werken in het onderwijs,
in de ziekenhuizen of in de Derde Wereld. Ook vandaag de dag stichten mensen
nieuwe soorten van huizen. In Afrika zijn kleine christengemeenschappen
ontstaan, in India werken de zusters van Moeder Theresa en in West Europa
trekt de oecumenische gemeenschap van Taize
aandacht, vooral van jongeren. Maar ook in Nederland weten nieuwe bewegingen
hun weg te vinden, zoals het neo-catechumenaat, de
Blauwe Zusters in Heiloo en de gemeenschap van Emanuel. Dat
mensen nieuwe vormen van huizen stichten is niet zo verwonderlijk. Het heeft
alles met het woord ‘thuis’ te maken. Een huis is comfortabel en veilig. Je
woont er beschermd achter ramen en muren. Thuis kan gezellig zijn, met
gelijkgezinden onder elkaar. Dat hebben we nodig; mensen bij wie we thuis
kunnen zijn. Maar het kan ook een andere kant hebben; je kunt snel in jezelf
opgesloten raken. Nazareth
was ook voor Jezus zijn thuisbasis. Het gaf hem het gevoel van veiligheid en
beslotenheid. En schuilplaats voor Hem en zijn familie. Maar Nazareth wordt
Hem te klein, te benauwd. Jezus verlaat dit dorp en betrekt zijn eigen huis
in Kafarnaüm. Maar ieder huis is Hem te klein. Alle
grenzen zijn Hem te beperkt. Zijn kring wordt steeds groter. Steeds weer
trekt Jezus weg uit zijn huis om een nieuw huis te beginnen, waarin iedereen
welkom is, tollenaars en zondaars, zoekers en twijfelaars, mensen die zich
nergens thuis voelen en dat dus bij Hem mogen vinden. Ook
wij kunnen soms vast lopen in oude huizen. In ideeën of gevoelens dat alles
hetzelfde moet blijven. Dat lijkt een gevoel van veiligheid te geven, maar
dat is niet altijd de bedoeling. Gods huis is een open huis. En dat moeten we
als kerk ook durven zijn. Het gevaar dreigt soms dat we het voor elkaar als
gemeenschap heel gezellig maken, maar daardoor de deur sluiten voor nieuwe
mensen met andere ideeën en overtuigingen, of die zoeken naar een thuis. Het
verhindert ons aanwezig te zijn in een wereld die niet zozeer het oude maar
het nieuwe voor ogen heeft. Je
huis opnieuw openen en vertrouwde wegen verlaten. Dat is wat Jezus bedoelt
met evangeliseren. Niet mensen jouw wil op leggen en per se willen bekeren,
maar hen laten ervaren dat het evangelie geen dode letter is, maar een levend
verhaal dat telkens opnieuw geplaats kan worden in de tijd waarin we dan
leven. Het kan daardoor anderen een thuis bieden. En
dat brengt ons bij de kern van het evangelie van vandaag. Zo’n thuis komt er
niet vanzelf, maar moet je creëren. Je zult dus moeten willen zaaien om te
zien of er wat groeit. Pas dan zal je honderdvoudig vrucht dragen, zegt
Jezus, verwijzend naar het evangelie. Jezus zegt dat ik honderdvoudig vrucht
kan dragen als ik zelf maar vruchtbaar genoeg ben om het evangelie uit te
dragen in woord en daad. Het
is waar, je kunt soms wat moedeloos worden, als je ziet wat er van alle zaad
overblijft. Al die diepe woorden die hier in de liturgie worden uitgesproken;
wat blijft er van hangen? Al die woorden die ouders gezaaid hebben in de
harten van hun kinderen. Wat komt er van terecht? Al die moeite die we week
in week uit doen om een parochie op te bouwen. Heeft dat wel zin? Op
die soms pijnlijke vragen geeft Jezus een antwoord. Kijk naar die boer, zegt ijHijHij Hij. Na een slechte oogst zaait de boer
met optimisme. Hij
gelooft in de kiemkracht van het zaad en in de geschiktheid van de bodem. Als
er niet wordt gezaaid, zal er niet meer worden geoogst. Zaaien en oogsten,
geven en ontvangen. Die woorden horen bij elkaar. Want wie het ene niet doet
wacht vergeefs op het andere. De
boer gooit het zaad eenvoudigweg op de akker. Hij doet er in zekere zin
afstand van. Hij geeft het zaad uit handen en vertrouwt het toe aan zon en regen,
die hun werk wel zullen doen. Hij ligt ‘s-nachts niet wakker en zit niet elke
dag te wachten of het zaad wel opbloeit. Hij wacht met geduld op de oogst. Ook
Jezus heeft de moed niet opgegeven. Hij heeft verder gezaaid. Hij is zelf de
graankorrel geworden, bestemd tot honderdvoudig leven. Ook nu zaait Hij zijn
woord in de harten van ons mensen. Hij weet hoe rotsachtig de bodem van ons
hart kan zijn. Maar Hij weet ook dat het Woord van God voldoende kiemkracht
heeft om zelf op te schieten. En dat er in elk hart wel een plekje is waar
het zaad vrucht zal dragen. Ook wij moeten dus de moed niet opgeven en
blijven vertrouwen op Gods kracht als wij blijven zaaien, ook al lijkt het
soms zinloos. Je
huis verlaten om elders opnieuw thuis te komen. We hoeven dat niet altijd
letterlijk te doen, maar geestelijk kan het een enorme verrijkende stap zijn. Juist
de komende vakantie periode waarin alles wat rustiger aan mag, we een beetje
op adem mogen komen en we onze gedachten wat kunnen laten gaan, kan een periode
zijn om geestelijk op te laden en opnieuw te zaaien, van wat we hopelijk in
een nieuw seizoen mogen oogsten. En als die oogst zo mag zijn dat anderen
zich bij ons thuis voelen, dan blijkt onze bodem zeer vruchtbaar. En dat is
toch waar we kerk voor willen zijn. Amen. Amen.
Preek 5
juli
2020, Zacharias 9, 9-10 / Romeinen 8, 9.11-13 / Mattheus 11, 25-30 /
Erik Sengers Beste
broeders en zusters, De
lezingen van vandaag zijn niet gemakkelijk. De evangelietekst van Mattheus
lijkt wel bijna genomen uit Johannes: Zo Vader zo Zoon. Maar dat zegt ons nog
weinig, want wie moet je nou kennen om de ander te begrijpen? Ook het
schriftstuk uit Paulus’ brief aan de Romeinen maakt ons niet slimmer. Laat je
leiden door de Geest die in je woont. Ja, hoe dan? Laat je niet leiden door
je eigen wil, want dan zul je sterven. Nou nou nou, Paulus, dat zien we
tegenwoordig anders. Geen gemakkelijke teksten dus, en toch zegt Jezus in het
Evangelie: De vader heeft aan eenvoudige mensen onthuld wat hij aan wijzen en
verstandigen verborgen heeft gehouden. Daar sta je
dan als predikant, met al je boekenkennis: ben ik eenvoudig genoeg om te
onthullen wat de Schrift ons vandaag zegt? Bij
de ontsluiting van de tekst moest ik denken aan een boek dat ik heb gelezen
van Sören Kierkegaard Oefening in het
Christendom, een aanrader. Hij pakt in het begin van het boek de laatste
woorden van het Evangelie van vandaag en schrijft een preek, een pamflet, een
essay: KOM NAAR MIJ JULLIE DIE VERMOEID ZIJN EN ONDER LASTEN GEBUKT GAAN, DAN
ZAL IK JULLIE RUST GEVEN. Twee punten uit zijn verhaal wil ik u voorleggen.
Ten eerste zegt Kierkegaard, de Hulp is de Helper. Hij gebruikt het beeld van
een arts die verschillende patiënten bezoekt, rondreist, voor iedereen kort
en functioneel aandacht heeft. Zo is het niet bij Jezus, die iedereen die
vermoeid is en lasten draagt, persoonlijke en niet-aflatende zorg geeft. En
die zorg is van hemzelf en komt van hemzelf: de Hulp is de Helper. Ten
tweede zegt Kierkegaard, dat die Helper, of Uitnodiger zoals hij Jezus noemt,
de vernederde Christus is. We krijgen geen fooi als hulp van een machtige
koning die toch teveel heeft, we krijgen niet zoals de zorgmedewerkers een
bonus die dan weer bij de belastingdienst ingeleverd kan worden, we krijgen
geen hulp van iemand die er iets voor terug wil, Nee, zegt de Deense
filosoof, de mensen die vermoeid zijn en lasten dragen, wijzelf dus,
worden geholpen door iemand die zelf ook lasten heeft moeten dragen en
vermoeid was, totdat Hij de Geest gaf. We worden geholpen door iemand die uit
een eenvoudig gezin kwam en weet wat het betekent om elke sjekel om te
draaien. We worden geholpen door iemand die uit ervaring weet wat lijden is
en ons zo kan helpen, echt kan helpen, om de moeilijkheden van het leven te
overwinnen. Zo
begrijpen we een beetje wat de Schrift ons vandaag wil zeggen. Ook hier weer
twee dingen. Blijf in Jezus. Vaak zoeken we het allemaal in verre
oorden, in andere godsdiensten en filosofieën, in drank of drugs, in een
rusteloos leven. Blijf in Jezus, door de Geest verbonden, want wie in Jezus
verbonden is blijft in de Vader die liefde is. Het is die liefde die warmte,
hulp, genezing, redding geeft. Wat wil een mens nog meer? En: Help elkaar.
Laten we kijken hoe we een gemeenschap kunnen zijn waarin mensen Jezus kunnen
ontmoeten. Waar daadwerkelijke aandacht is voor elkaar, niet-aflatende zorg.
Waar mensen elkaar tot dienaar willen zijn. En waar mensen zo laten zien dat
ze kinderen zijn van een liefhebbende vader. Een gemeenschap van mensen die
getekend zijn door het leven, zodat ze open staan voor allen die vermoeid
zijn en lasten te dragen hebben. Dan zijn ze echte christenen, geroepen door
de Uitnodiger. AMEN.
Wijn ‘’Ook
dit gaat voorbij’’, zei Bhagwan Sri Rajneesh ooit tegen een klagende sanyassin. Hij
voegde er aan toe dat dit ook geldt wanneer betere tijden zijn aangebroken. Nu
er uitzicht is op betere tijden vragen wij ons af wat dat betekent voor ons
geestelijk leven. Wat hebben wij de afgelopen tijd daarin het meest moeten
ontberen ? Wanneer
ik van mijzelf mag uitgaan: smartelijk miste ik tijdens de kerkelijke
beperkingen de gelegenheid te communie te gaan en die in twee gedaanten te
beleven. Verder eigenlijk niet zo veel. Dat
bijzondere moment, dat wij in Gods eigen huis het heilig Brood ontvangen en
daarna van de kelk mogen nippen is voor mij onvervangbaar en bovendien het
belangrijkste moment tijdens de viering van de eucharistie. Ooit komt de dag
dat ik die unieke ervaring zonder de voorgeschreven toeters en bellen mag
herbeleven. Nu
geniet ik in stilte van de herinnering er aan en het vooruitzicht op die
betere tijden, met voor mij de eerste 14 verzen van hoofdstuk 7 uit het
Lied der Liederen, Sji’r HaSji’rim,
sinds Luther beter bekend als het Hooglied. De
bruid, die staat voor (de kerk van) Jezus Christus, zingt haar bruidegom, de
gelovigen toe over wat zij benoemt als de wijn, immers Zijn bloed, het bloed
van Christus: ‘’de
wijn moet vloeien voor mijn lief, naar binnen droppelen tussen zijn lippen en tanden. Ik ben van mijn lief, naar mij gaat zijn verlangen uit. Kom, mijn lief, laten wij naar buiten gaan, laten wij overnachten in de dorpen. Dan trekken we ’s ochtends vroeg de wijngaarden in om te zien of de wijnstok al uitbot, of de knoppen zijn opengebroken en de granaatbomen al bloeien. Dan zal ik je met liefkozingen overstelpen ! De liefdesappelen geuren al en boven onze deur hangen de kostelijkste vruchten, jonge vruchten en oude, die ik bewaard heb voor jou, mijn lief ! Hoe
mooi zou het zijn wanneer wij onze geloofsgemeenschap in het algemeen en de
eucharistie in het bijzonder zo zouden kunnen beleven. Met Gods hulp is
dat mogelijk. 28-03-20 11:25 - Wilmer S.: De Nederlandse
vertaling van de woorden van paus Franciscus op het lege Sint-Pietersplein in
Rome tijdens het Urbi et Orbi: 'Tegen
het vallen van de avond' (Markus 4:35). Zo begint de passage uit het
Evangelie dat we zojuist hebben gehoord. Het lijkt nu al wekenlang of de
avond is gevallen. Het duister is neergedaald over onze pleinen, onze straten
en onze steden; het heeft zich meester gemaakt van ons leven. Het vult alles
met een oorverdovende stilte en een troosteloze leegte, die alles op haar weg
verlamt. Je voelt het in de lucht, je ziet het aan de gebaren, je ziet het
aan hoe mensen kijken. We zijn bang en verward. Zoals de discipelen in het
evangelie zijn wij ineens gegrepen door een onverwacht opgekomen razende
storm. We merken dat we allemaal in hetzelfde schuitje zitten. We zijn
kwetsbaar en we zijn de weg kwijt, en toch zijn we allemaal heel belangrijk
en nodig. We moeten allemaal samen roeien en elkaar troost bieden. In die
boot zitten wij met z'n allen. Net zoals die discipelen, die met één stem spreken
en angstig zeggen: "We vergaan" (vers 38). Zo merken ook wij dat we
niet ieder voor zich verder kunnen, maar alleen gezamenlijk. We
kunnen onszelf makkelijk herkennen in dit verhaal. Wat moeilijker te
begrijpen is, is de houding van Jezus. Terwijl de discipelen natuurlijk in
paniek raken, ligt Hij aan de achtersteven, het deel van de boot dat als
eerste onder zal gaan. En wat doet Hij? In alle tumult ligt Hij rustig te
slapen, vertrouwend op de Vader. Het is de enige keer in het Evangelie dat we
Jezus slapend zien. Als Hij gewekt wordt, kalmeert Hij de wind en de wateren
en dan spreek Hij op verwijtende toon tot Zijn discipelen: 'Waarom zijt ge zo
bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit?' (vers 40). We
proberen het te begrijpen. Waaruit bestaat het gebrek aan geloof bij de
discipelen die tegenover het vertrouwen van Jezus wordt gesteld? Ze waren
niet opgehouden in Hem te geloven. Ze riepen Hem aan. Maar laten we zien hoe
ze dat doen: 'Meester, kan het U schelen dat wij vergaan?' (vers 38).
"Kan het U niet schelen?": ze denken dat Jezus niet meer om ze
geeft. Een van de dingen die ons thuis het meeste pijn doet, is als iemand
zegt: "Kan ik je dan niets schelen?" Dat is een zin die pijn doet
en stormen in het hart veroorzaakt. Het zal Jezus ook pijn gedaan hebben.
Want niemand is meer met ons begaan dan Hij. Zodra Hij aangeroepen is, redt
Hij het leven van zijn ongelovige discipelen. De
storm legt onze kwetsbaarheid bloot, en de valse en overbodige zekerheden
waar we onze agenda, plannen, gewoonten en prioriteiten bol van staan. Het
laat zien hoe we datgene in slaap hebben laten sukkelen wat ons leven en onze
gemeenschap voedt, ondersteunt en kracht geeft. De storm legt bloot hoe wij
het liefst datgene wegstoppen en vergeten wat de geest van onze volkeren
voedt. Hoe wij onszelf trachten te verdoven met gewoonten die ons lijken te
redden, terwijl wij losgeraakt zijn van onze wortels en onze voorouders
vergeten zijn, zodat wij geen weerstand meer hebben om tegenspoed het hoofd
te bieden. Met
de storm vervaagt de schmink van de stereotypen die ons ego verhulden, omdat
wij ons altijd druk maakten over ons imago. We zien opnieuw de saamhorigheid
waar we ons niet aan kunnen onttrekken. De saamhorigheid als broeders en
zusters. 'Waarom
zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit?' Heer, Uw
woord treft ons vanavond. Het gaat ons allen aan. In deze wereld, die Gij
meer liefhebt dan wij, zijn wij voortgeraasd. We dachten dat we sterk waren
en alles konden. Op winst belust lieten we toe dat de dingen ons beheersten
en de haast ons bedwelmde. We stonden niet stil bij Uw waarschuwingen. We
werden niet wakker door de oorlogen en het wereldwijde onrecht, wij
luisterden niet naar de schreeuw van de armen en van onze ernstig zieke
planeet. We gingen onverstoorbaar door en dachten gezond te blijven in een
zieke wereld. En nu, midden op de hoge zee, roepen wij U aan: "Word
wakker, Heer!". 'Waarom
zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit?' Heer, U
doet een beroep op ons en een beroep op ons geloof. We moeten niet zozeer
geloven dat U bestaat, maar tot U komen en op U vertrouwen. In deze
Vastentijd weerklinkt Uw dringende oproep: "Bekeer je!", "Keer
met heel je hart terug tot Mij." (Joël 2:12). U roept ons op om deze
tijd van beproeving te zien als een tijd van kiezen. Dit is niet de tijd van
Uw oordeel, maar van ons oordeel. De
tijd om te kiezen wat belangrijk is en wat voorbij zal gaan. Om onderscheid
te maken wat noodzakelijk is en wat niet. Het is een tijd om ons leven weer
naar U en onze medemensen te richten, God. Daarbij kunnen we een voorbeeld
nemen aan veel mensen die ondanks hun angst hun leven gegeven hebben. Dat is
de kracht van de Geest die wordt uitgestort en die zich uit in moedige en
genereuze toewijding. Het is het leven van de Geest dat kan verlossen,
verbeteren en tonen hoe onze levens verweven zijn met en ondersteund worden
door gewone mensen die meestal vergeten worden die niet in de krantenkoppen
staan of op de catwalk in weer een nieuwe tv-show. Maar zij zijn degenen die
nu de doorslag geven bij alles wat er gebeurt. Artsen, verpleegkundigen,
supermarktmedewerkers, schoonmakers, ziekenverzorgers, chauffeurs,
wetshandhavers, vrijwilligers, geestelijken en nog vele meer, die begrepen
hebben dat niemand het in z'n eentje kan doen. Voor het lijden, waarin de
ware ontwikkeling van onze volkeren te zien is, ontdekken en ervaren we het
priesterlijke gebed van Jezus: "Opdat zij allen één mogen zijn.'
(Johannes 17, 21). Hoeveel mensen oefenen niet elke dag geduld, en leven in
hoop en zorgen dat ze geen paniek zaaien, maar nemen hun
verantwoordelijkheid. Vele vaders, moeders, opa's, oma's en leraren tonen aan
onze kinderen, met kleine, dagelijkse gebaren hoe ze een crisis het hoofd
kunnen bieden en moeten doorstaan door hun gewoonten aan te passen, hun blik
op te heffen en te bidden. Vele mensen bidden en bieden hulp aan voor het
welzijn van iedereen. Het gebed en stille behulpzaamheid zijn de wapens
waarmee we overwinnen. 'Waarom
zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit?' Het begin
van geloof is weten dat je redding nodig hebt. We zijn niet zelfvoorzienend;
in ons eentje verdrinken we: we hebben de Heer nodig, net zoals de schippers
vroeger de sterren nodig hadden. Laten we Jezus uitnodigen in de bootjes van
onze levens. Laten we Hem onze angsten geven, zodat Hij ze kan overwinnen.
Net als Zijn discipelen merken we dan dat we met Hem aan boord niet
verdrinken. Want dat is de kracht van de Heer: Alles wat ons overkomt ten
goede keren, ook de slechte dingen. Hij brengt onze stormen tot rust, want
met God sterft het leven nooit. De
Heer daagt ons uit en nodigt ons uit om temidden
van onze storm de solidariteit en de hoop te laten opbloeien die ons tot
steun kunnen zijn in tijden waarin alles mis lijkt te gaan. De Heer
stimuleert ons om ons geloof in Pasen te doen ontwaken en herleven. We hebben
een anker: door Zijn kruis zijn we gered. We hebben een roer: door Zijn kruis
zijn we verlost. We hebben hoop: door Zijn kruis zijn we genezen en worden we
omarmd, zodat niets en niemand ons kan scheiden van Zijn verlossende liefde.
In ons isolement lijden we onder het ontbreken van affectie en ontmoetingen
en ervaren we het gebrek aan veel dingen. Laten we nogmaals luisteren naar de
verkondiging die ons redt: Hij is opgestaan en leeft in ons midden. De
Heer daagt ons vanaf Zijn kruis uit om ons leven terug te vinden dat ons te
wacht te kijken naar mensen die onze tijd opeisen om de genade die in ons
leeft te versterken, te erkennen en te stimulern.
Laten we zorgen dat het vlammetje van de hoop (zie Jesaja 42: 3) die nooit
ziek wordt, niet uitgaat. En laten we de hoop opnieuw laten oplaaien. Zijn
kruis omarmen betekent de moed vinden om alle tegenslagen van de huidige tijd
te omarmen, en even onze zucht naar almacht en bezit te vergeten om ruimte te
geven aan de creativiteit die alleen de Geest kan opwekken. Het betekent de
moed vinden om ruimten te creëren waar iedereen zich welkom voelt en om
nieuwe vormen toe te laten van gastvrijheid, broederschap en solidariteit.
Door Zijn kruis zijn we gered, zodat we weer hoop krijgen. Laat het kruis
alle manieren steunen en versterken die ons kunnen helpen om onszelf en
anderen te redden. De Heer omarmen om de hoop te omarmen. Dat is de kracht
van het geloof, dat ons bevrijdt van angst en ons hoop biedt. "Waarom
zijt ge zo bang? Hoe is het mogelijk dat ge nog geen geloof bezit?” Dierbare
broeders en zusters, vanaf deze plek die vertelt van het rotsvaste vertrouwen
van Petrus, wil ik u vanavond allen toevertrouwen aan de Heer, door
tussenkomst van de heilige maagd, heil des volks, Sterre der zee in de storm.
Moge vanaf deze zuilenrij die Rome en de wereld omarmt. Gods zegen als een
troostende omarming over u dalen. Heer, zegen de wereld, geef de lichamen
gezondheid en de harten troost U vraagt ons om niet bang te zijn, maar ons
geloof is zwak en we zijn bang. Heer, laat ons niet in de greep van de storm
blijven. Zeg ons nog een keer: 'Wees niet bang' (Matheus 28: 5). En laat ons,
met Petrus zeggen: 'Wij schuiven alle zorgen op U af, want U hebt zorg voor
ons.' (1 Petrus 5: 7). Verkondiging Beste
broeders en zusters, Een
van de aspecten, verbonden met de vastentijd, is het gaan van donker naar
licht. Vorige week gingen de lezingen over zonde, schaamte, over
verleidingen, duivelse verleidingen. Dat is het donker. Vandaag gaan de
lezingen over beloftes, toekomst, genade, over Jezus in het licht - het lijkt
wel Hemelvaart. De vastentijd is een reis van donker naar licht, een reis met
ontberingen, een reis met onzekerheden, een reis waarin er iets met ons
gebeurt. Deze reis van donker naar licht begint bij Abraham. Hij vertrekt met
zijn gevolg uit Ur en komt in Charan,
waar hij enige tijd verblijft. In Charan was een
beroemd heiligdom van een maangod. Maar de god van
de maan is voor de nacht, en Abraham is geroepen voor het stralende licht van
Kanaän, het beloofde land. Ook wij zijn niet geroepen voor de nacht, maar
voor de dag en daarvoor op reis te gaan. Hoe
moeilijk het is om van licht naar donker te gaan weet ik van de gevangenen
die ik spreek. Sommigen komen uit een situatie van absolute duisternis:
gezinnen van armoede en verslaving, gewelddadige ouders, lichamelijke,
seksuele, psychische mishandeling, verwaarlozing. Ze zijn niet in staat om stabiele
relaties aan te gaan, kunnen hun baan niet vasthouden, hebben moeite hun
kinderen op te voeden. Ze worden op de huid gezeten door
woningbouwverenigingen, door de sociale dienst, door de belastingdienst en de
rechter. Ze hebben psychische en lichamelijke ziektes, beperkingen. Het is
een absolute chaos, donker. Ze willen graag wat meer licht in hun leven, rust
en stabiliteit, maar weten niet hoe. Ze denken dat het hun ook niet gegund
is. En ze weten dat als ze vrij komen de heersers van de nacht weer op ze
wachten, om ze mee te nemen naar de hel. Op
deze reis van donker naar licht worden we beproefd en voor de keus gesteld.
Kunnen wij dat licht van Pasen wel aan? Wat te doen zodat ook wij de verrezen
Christus kunnen ontmoeten? Het is interessant om te kijken naar de persoon
Elia. Hij was een profeet die streed voor het joodse geloof en tegen de
afgoden die in zijn tijd gepromoot werden. De joden geloven dat Elia steeds
terugkomt om de getrouwen te steunen. Elia zal zelfs terugkeren voordat de
Messias terugkomt. Voor Christenen is het duidelijk dat het daarbij gaat om
Jezus. Het bevel uit de wolk 'Luister naar Hem' is daarom niet iets om te
intimideren, maar om duidelijk te maken dat Jezus de belofte vervult die het
Joodse volk heeft geleid van Abraham af. Op
de reis van donker naar licht gaat het dus om vertrouwen. De vraag is of we
durven vertrouwen dat het leven van Jezus de vervulling is van de belofte van
God, de God van Abraham, Mozes en Elia. Dat we durven vertrouwen dat we met
Jezus wandelen van duisternis naar het licht. En dat we durven vertrouwen dat
op die reis beproevingen worden overwonnen als we ons ontdoen van de ballast
in ons leven. En aan zullen komen in het licht van Pasen. AMEN ©
2020 Diaken Erik Sengers Verkondiging ZONDAG,
16 -2 – 2020 over
Jezus Sirach, 15, 15 – 20 en Matteüs
5, 17 – 37 Het
komt regelmatig voor de laatste tijd, lieve mensen, dat de een of ander,
na een kortere of langere geloofspauze, toch weer de weg naar God
vindt. God laat een mens immers nooit los. Wij mensen kunnen wel eens
proberen God los te laten, maar God blijft roepen. En dan wil het wel
gebeuren dat zo iemand denkt; 'Laat ik de Bijbel maar eens gaan lezen,
van kaft tot kaft, dan merk ik wel wat dat oplevert. Beginnend bij het
boek Genesis herkennen zij al snel het scheppingsverhaal en geinte-resseerd lezen ze verder. De geschiedenis van de aartsvaders en -moeders,
van Abraham en Sara, van Isaak en Rebecca en van Jacob met
Rachel en Lea, allemaal best boeiend. Dan het verhaal van Jozef, de
op één na jongste van de twaalf zonen van Jacob, die door zijn broers
als slaaf verkocht werd naar Egypte. Spannend is dat. En
met goede moed begint zo iemand dan aan boek 2, het boek Exodus.
Hij of zij leest dan over Mozes en de Farao. Over de plagen die Egypte
teisterden, totdat de Israëlieten tenslotte mochten vertrekken. Over
de eindeloze tocht door de woestijn, waar God hen beschermde, terwijl
het volk maar bleef kankeren tegen Mozes en Aaron. Het hoogtepunt
van die tocht was het sluiten van het verbond tussen God en
zijn volk bij de berg van God, de Sinaï. U weet wel, daar gaf God de tien
geboden op twee stenen tafelen aan het volk. Als zij daar trouw aan
zouden gehoorzamen dan zou God hun God zijn en zij zijn volk. Dan
zou het hen goed gaan. Tot
zo ver komen die dappere 'zij-instromers' meestal wel met hun lectuur
van de Bijbel, maar dan wordt het moeilijk. De boeken Leviticus, Numeri
en Deuteronomium zijn heel wat zwaardere kost dan de eerste twee.
Dan wordt de geschiedenis afgewisseld met eindeloze wetten en verordeningen,
maar samen vormen die eerste vijf boeken van de Bijbel de
Thora, de wet. De Thora is de grote schat van het volk en de basis van
hun samenleving. Er is zelfs een nationale feestdag ieder jaar die genoemd
wordt: 'De vreugde van de wet.' Ook was er een uitgelezen groep,
de schriftgeleerden, die de Thora bestudeerden en
die de mensen
vertelden wat goed en wat verkeerd was om te doen. Meestal ging
dat heel goed, en als het feest van de vreugde van de wet weer langs
kwam, dan dankten ze God voor het verbond en voor het Godsgeschenk,
dat de wet voor hen was. Maar
soms ging het ook faliekant fout. Dan waren er mensen, soms zelfs
koningen, die meenden een betere koers te kunnen varen dan de koers
die door de Thora was uitgezet. En bijna altijd ging het dan mis met
het volk. Ze verloren hun eenheid, werden een prooi van hun vijanden
en in het land leden altijd de armen het meest als er door de leiders
een loopje werd genomen met recht en gerechtigheid. Dan staat er
soms dat God toornig werd en het volk strafte. Maar het kwaad straft altijd
zichzelf. God stuurde juist rechters en profeten, die het volk de weg
terug moesten wijzen naar het aloude verbond. God bleef zijn verbond
altijd trouw en heeft zijn volk nooit verlaten. Hij heeft door de eeuwen
heen zijn wet, de tien geboden, de Thora in de harten van de mensen
gegrift. Mensen weten heel goed wat goed is en wat kwaad. Wie
het goede doet zal leven en wie kwaad doet zal daar vroeger of later
de wrange vruchten van plukken. In
de eerste lezing hoorden we: Wanneer gij wilt kunt gij de geboden onderhouden
en het is ook verstandig te doen wat de Heer behaagt. Voor
de mensen liggen het leven en de dood, en wat een mens kiest wordt
hem gegeven. Ik weet niet of de lezer van de Bijbel van kaft tot kaft
het tot zover heeft volgehouden. Maar vermoedelijk zal hij of zij wel willen
weten wat Jezus hierover te zeggen heeft. Matteüs
vertelt ons dat Jezus
daar heel helder over is. “Denkt niet dat ik gekomen ben om wet of
profeten af te schaffen. Ik wil ze tot vervulling brengen. Geen punt of punt-komma zal worden geschrapt uit de wet”. Als we gelukkig willen worden
en willen leven volgens Gods bedoeling, dan moeten we de Thora,
de wet, de tien geboden van harte omarmen en er naar leven. Nu
is het maar al te menselijk om bij wetten en regelingen te kijken 'hoe
ver kun je gaan?' In tegenstelling tot de wet van Mozes zijn aan de wetten
van onze wetboeken weldegelijk straffen verbonden. En altijd weer
zullen mensen de grenzen proberen op te zoeken: Hoe ver kan ik gaan
tot er een boete komt? Hoe ver kan ik een regel oprekken voordat ik
gestraft word? De schriftgeleerden en Farizeeën in
Jezus' tijd waren grootmeesters
in het scherpzinnig aangeven van die grenzen. Maar Jezus
heeft daar een hekel aan en verzet zich daar hartstochtelijk tegen. Het
duidelijkste voorbeeld van de wijze waarop Jezus méér vraagt dan de
letter van de wet bepaalt is het gebod: “Gij zult niet doden”. Wie doodt
is strafbaar. Maar Jezus gaat verder. 'Maar ik zeg u: wie vertoornd is
op zijn broeder, zal strafbaar zijn voor het gerecht.” Zelfs wie boos is op
zijn naaste, wie een ander uitscheldt zal gestraft worden met het vuur
van de hel. Voor Jezus begint de doodslag lang voordat er ook maar
een hand wordt uitgestoken. Het begint in het hart, in de gedachten,
daar waar de ander als minder,als waardeloos,als on-mens wordt
bestempeld. De
oude wet, de Thora, is een liefdesgave van God voor zijn volk, een Godsgeschenk.
Ze is gegeven om het voor mensen mogelijk te maken in
vrede en geluk met elkaar te leven. Dat is het doel van iedere wet, het
bevorderen van het algemeen welzijn. Eigenbelang en egoisme
zijn de
vijand van iedere wet. Dan is het hart verziekt, de ander een concurrent
en de gemeenschap een noodzakelijk kwaad. Dat is nooit de idee
van God geweest. Hij heeft nooit zichzelf gezocht, maar enkel zichzelf
gegeven, opdat wij en alle mensen zouden kunnen leven, Amen. Gregory
Brenninkmeijer sj Verkondiging ZONDAG,
9 FEBRUARI 2020 - Pater Gregory Brenninkmeijer over
Jesaja, 58, 7 – 10 en Matteüs 5, 13 – 16. In
het Rijksmuseum, hier vlakbij, lieve mensen, hangt een schilderij van
de Meester van Alkmaar, die in 7 taferelen de 7 werken van Barmhartig-heid heeft geschilderd. Ik weet niet of u het ooit gezien hebt.
We komen veel te zelden in onze schitterende musea. Museumbezoek
is voor veel mensen iets voor de vakantie. Hier hebben we
het veel te druk. Er is altijd weer van alles te doen en zo komen we er
misschien nooit toe om dat prachtige schilderij te bekijken. Ik zou willen
dat we hier een groot projectiescherm hadden, want dan kon ik het
u laten zien. Het is een mooie illustratie van de eerste lezing van deze
Zondag. We
hoorden een kort stukje van een profetie van Jesaja. Hij sprak tot de Joodse
ballingen, die kort tevoren waren teruggekeerd in Jerusalem na jaren
van Babylonische ballingschap. Ze waren eindelijk weer thuis in het
land van hun vaderen en waren met man en macht begonnen aan de
wederopbouw van hun stad en tempel. Ze hadden grootse plannen, net
zo als de Parijzenaars die hun Notre
Dame willen herbouwen, of zoals
de mensen in Bovenkerk, die de afgebrande Urbanuskerk weer uit haar
as willen doen herrijzen. En dan komt daar die profeet met zijn moeilijke
vragen: “Is dat wel wat God van ons vraagt? Zijn we daarvoor uit
de ballingschap bevrijd? Moeten we de oude grootsheid herstellen waar
de Eeuwige toen al geen welbehagen in vond? Wat God van ons vraagt
is toch geen uiterlijke grootsheid. Hij zoekt echte menselijke solidariteit:
ons brood delen met wie hongerig zijn, onderdak verlenen aan
wie dakloos zijn, mensen kleding verschaffen die lopen te koukleumen
en niet je neus ophalen voor wie het in het leven minder getroffen
hebben als jij.” Dat zijn alvast vier van de 7 werken van barmhartigheid,
geschilderd door de Meester van Alkmaar. Waarom
zou ik u dat nu zo graag willen laten zien? Omdat die schilder bij
elk van zijn taferelen, tussen de mensen die barmhartigheid nodig hadden
en om hulp vroegen, telkens weer Jezus geschilderd heeft. Heel onopvallend,
maar toch goed herkenbaar, staat Jezus tussen de hongerigen en de dorstigen, tussen de naakten en
de daklozen. Want wat
je voor de minste van de mijnen gedaan hebt, dat heb je voor Mij gedaan.
Dat zijn de woorden van God bij het laatste oordeel, als alle mensen
voor Hem verschijnen en de balans wordt opgemaakt van hun leven.
Dan wordt gekeken naar de naastenliefde die we betoond hebben.
Daar draait het blijkbaar om. En
dan valt me iets heel belangrijks op: Als het in de geschiedenis van de
mensen en God er om gaat te leven zoals God dat wil, of hoopt, of vraagt,
dan staat er nooit dat God vraagt dat we vaak naar de kerk gaan.
Zelfs niet dat we heel veel zouden bidden. God vraagt nooit iets voor
zichzelf. Niet dat we lief, of aandachtig, of onderdanig zouden zijn. Hij
vraagt alleen dat we van Hem zouden houden en dat tonen door goed
voor elkaar te zijn. God is blijkbaar helemaal niet bang dat Hij iets te
kort komt. God is bang dat wij iets te kort komen, doordat we meer aan
onszelf denken dan aan elkaar. Het
evangelie van vandaag is een stukje van de Bergrede van Jezus. Hij is
de berg opgegaan en zijn leerlingen zijn hem gevolgd. En dan geeft Jezus
onderricht aan zijn leerlingen en over hun hoofden aan ons hier in Amsterdam.
En Hij spreekt hen en ons heel direct aan: Jullie, zegt Hij, jullie
zijn het zout van de aarde! Jullie zijn het licht van de wereld. Zout behoedt
voor bederf en is een smaakmaker, terwijl het licht de duisternis
verdrijft, de weg wijst en uitzicht biedt. Jullie zijn dat, en als jullie
dat niet zijn, dan bederft de boel en zit iedereen in duisternis. Natuurlijk
vroegen zijn toehoorders, wij dus, zich af hoe wij dat zouden kunnen
zijn. En dan blijkt heel die Bergrede er om te draaien hoe we met
elkaar behoren om te gaan. De
profeet Jesaja had na de ballingschap al een antwoord: Niet door een
prachtige tempel te bouwen en een schitterende stad, maar door je brood
te delen met wie hongerig zijn en de vreemdeling in je midden een
plaats te gunnen. Op die manier bouw je als krachtig zout een leefbare
gemeenschap op en wijs je als welkom licht de weg naar een vruchtbare
toekomst. En Jezus heeft een duidelijk antwoord op die vraag
gegeven toen Hij verkondigde: Niet zij die tegen mij zeggen Heer,
Heer, zullen het koninkrijk der hemelen binnen gaan, maar alleen zij
die de wil doen van mijn Vader in de hemel. Komt, gezegenden
van mijn
Vader, want ik was hongerig en je hebt mij te eten gegeven. Je was
werkzaam zout dat zijn kracht niet had verloren. Ik was in de gevangenis
en je bent me komen bezoeken. Je was stralend licht, dat niet
onder de korenmaat was gezet. Zout
der aarde zijn en licht op de kandelaar zal meestal geschieden in de
alledaagse dag en niet opzienbarend zijn. Misschien ben ik alleen maar
zout voor een enkele mens naar wie ik heb omgezien, of heb een licht
mogen zijn voor één dolende vriendin voor wie ik er kon zijn toen zij
mij juist hard nodig had. Soms kan het ook een licht zijn dat voor velen
schijnt en schudt aan het geweten van velen. Pastor Martin Schneeberger, hier ongetwijfeld ook bekend, heeft de stem van de vluchtelingen
in Lesbos gehoord. Hij heeft, gesteund door velen hier, de moed
gehad om in de ellende van de vluchtelingenkampen op dat Griekse
eiland te gaan werken en misschien enige verlichting te brengen
in de uitzichtloze toestand van mensen in nood. Dan wordt het licht
op de kandelaar gezet, opdat het schijnt voor allen in onze stad. Onze
goede werken mogen gezien worden, want daardoor en door niets anders
wordt onze Vader verheerlijkt, die in de hemel is.
Amen. Verkondiging op
de Tweede zondag door het jaar, 19 januari 2020, in de kerk van OLV Maria
Koningin van de vrede te Amsterdam Lezingen:
Johannes 1,29-34 door Pater Mark-Robin Hoogland C.P. (Passionist) Onlangs
mocht ik een inleiding houden over “vrede” – actueel als nooit tevoren,
zogezegd. In de voorbereiding daarop realiseerde ik mij hoe vaak wij in de
liturgie bidden om vrede, niet alleen bij de Vredeswens; héél de liturgie is
een verzuchting om vrede. Het kan soms zelfs iets teveel worden, bijvoorbeeld
[KV140], als in een Agnus Dei/het Lam Gods, het gebed “dona nobis pacem – geef ons de vrede” wel erg vaak herhaald
wordt. Maar ja, deze missen zijn dikwijls in oorlogstijd geschreven en zo is
dat aanhoudende gebed ook in deze onvredige tijden
toch weer heel toepasselijk. Maar
waar bidden wij dan om; wat is vrede? In de Bijbelse zin is vrede véél meer
dan “geen oorlog”. Het Hebreeuwse shaloom
heeft vele betekenisnuances, die alle samenhangen met volkomen zijn, gaaf
zijn – en dit niet in een statische zin, maar dynamisch: overvloedig leven,
leven zonder tekort. Het Bijbelse begrip “vrede” duidt daarom ook op
welvaart, zowel materieel als geestelijk, inclusief gezondheid en veiligheid
– en dit voor zowel de mensheid als geheel als voor het individu. In
relatieve zin betekent vrede goede verhoudingen, goede omgang tussen
personen, tussen families en volkeren, in het huwelijksverbond tussen twee
partners en tussen de mens en God in hèt Verbond.
Dus niet alleen oorlog, maar ook onrecht bedreigt de vrede. De stad van God
(= beeld van de Kerk!), waar de mensen van God wonen, heet daarom ook “Vrede
door gerechtigheid” [Bar 5,4]. En we zien dat machtsmisbruik, corruptie,
discriminatie, egoïsme en jaloezie onvrede teweegbrengen. Vrede
is niet iets wat wij helemaal zelf kunnen maken. De Pax Romana, de
vrede die de Romeinen brachten, was een gemaakte vrede: opgelegd onder de
voorwaarden van de Keizer. Thans zien we dat iemand als Trump
ook op zijn manier vrede wil: Pax Americana, tot stand gebracht via
militaire interventie en handelsverdragen – niet per se slecht, maar
wel iets heel anders dan de vrede waar het in de Schrift over gaat: daar is
vrede vooraleerst een gave van God. Vrede is iets wat wij ontvàngen.
Aan het eind van de viering zingen we de priesterzegen uit Numeri 6,26: “De
Levende zegene en behoede u… en geve u vrede.” De
slavernij van Egypte, dat was geen leven! Na de bevrijding ervan sluit God
een Verbond met Zijn volk. Op grond van dit Verbond, zegent Hij het met
vrede. Zolang de mensen leven naar het Verbond, genieten zij die vrede, maar
verbreken zij het Verbond door ontrouw en onrecht, dan onttrekt die vrede
zich aan hen – tot men zich weer bekeert, en aan God geeft wat God toekomt en
de mensen wat de mensen toekomt [Mt 22,21]. Dan zal er weer vrede zijn, voor
een ieder en voor alle mensen samen “tot aan de grenzen der aarde” [Js 49,6]. Wij
leven echter in een soort permanente gebrokenheid: de juiste verhoudingen
tussen mensen onderling en die met God zijn verstoord. Wij worden geboren in
een situatie waarin het kwade eens gedaan zich heeft vastgezet in zondige
structuren. Dit kan een machteloos gevoel geven. Deprimerend. Tegelijkertijd
kan ons verlangen naar vrede er sterker door worden. We zien hoe Jesaja en
andere profeten in de verdrukking dat visioen levend houden: het verlangen
naar een heilzame vrede die geen einde kent, een tijd voor heel de schepping
om weer heel te worden. In
het Nieuwe Testament wordt de komst van Jezus Christus uitgelegd als de
vervulling van dit verlangen. Johannes wijst Hem als eerste aan: Gods Zoon
die de lang verwachte vrede komt herstellen [Joh 1,29.34]. Jezus bevestigt
dit, als Hij zegt: “Ik ben gekomen met het doel dat u leven zou bezitten en
wel in overvloed” [Joh 10,10]. Hij gebruikt daar niet het woord vrede, maar
een goed verstaander heeft Hem begrepen. En wie goed om zich heen kijkt,
neemt waar dat waar Hij komt blinden en doven weer zien en horen, verlamden
weer lopen en dat doden opstaan [cf. Mt 11,5], ook nu nog. Dáár breekt in
Gods Naam de vrede door! De
engelen kondigen daarom al bij Zijn geboorte vrede aan: “Eer aan God in den
hoge en vrede op aarde aan de mensen van goede wil” [Lk 2,14, cf. het Gloria].
Christus is Degene die door Zijn manier van leven, lijden en sterven die
vrede van God wáár maakt. Hij geeft de vrede op zo’n concrete en complete
manier, dat mensen Hem gaan herkennen als door God gegeven: Jezus is Zelf
onze vrede! [Ef 2,14 cf. 1Kor 1,24] Als
Jezus dóór de dood is heengegaan tot nieuw leven [cf. Exodus] en aan Zijn
leerlingen verschijnt, zijn Zijn eerste woorden:
“Vrede zij met u, pax vobis, [Joh 20,19 = de
vervulling van de priesterzegen uit Numeri]. Hij blaast dan over hen de Geest
en stuurt hen de wereld in “om zonden te vergeven,” staat er: dus, om in Zijn
Geest vrede tussen mensen en God en vrede tussen mensen onderling te
herstellen en verzoening te bewerken. Ons eerste antwoord hierop is de manier
waarop wij elkaar begroeten: “Shaloom: vrede
voor jou!” [1Kor 1,3 – hoe schril is het contrast met de manier waarop mensen
op de soicial media elkaar wel
bejegenen] Dus…
vrede is een geschenk van Godswege [cf. Ga 5,22. Veni
Creator etc.], waar we om vragen: “Lam
Gods, dat wegneemt de zonden der wereld, gééf ons de vrede”. En wij ontvangen
die Vrede die Hij Zelf is, als wij samen Eucharistie vieren. En tegelijk blijft vrede een opgave. Jezus Christus heeft ons
gedoopt met de Heilige Geest en ons zo in staat gesteld om Hem te volgen op
de weg van de vrede. Want de vrede die wij zelf maken beklijft niet; zij is
nooit zonder eigenbelang. Wie Hem evenwel hier ontvangt en zich geheel in
dienst stelt om in Zijn Geest met Hem mee te werken [cf. Ps
40,7-9], die zal vrede ontvangen en vrede verspreiden en leven [Mt 5,6-9.
1Kor 1,2]. Moge dit voor ons allen zo zijn. Amen. Verkondiging
12 JANUARI 2020
over Matteus
3, 13 – 17 Als
ik een preek ga voorbereiden, lieve mensen, dan doe ik altijd eerst wat
Ignatius van Loyola ons aanraadt te doen bij een
meditatie over een
verhaal uit het evangelie. Als je het verhaal goed gelezen hebt moet je
daar eerst een 'plaatsvoorstelling' van maken.
Gewoon in je gedachten
met je verbeeldingskracht je voorstellen hoe dat toen gegaan
zou kunnen zijn. Dus vandag stel ik me Johannes de
Doper voor met
een hele boel mensen om hem heen. Johannes zegt tegen wie het maar
wil horen, dat ze hun leven moeten veranderen, omdraaiën.
Dat het
zo beroerd gesteld is met de wereld, omdat iedereen alleen maar uit is
op eigen gewin en zich weinig of niets gelegen laat liggen aan de nood
van z'n naaste. Je moet je bekeren als je wilt dat het beter wordt in
onze samenleving. Als je minder naar jezelf kijkt en meer naar het welzijn
van ons allen, dan lossen een heleboel problemen zich vanzelf op.
Kom maar hier in de rivier staan als je wilt veranderen. Kom maar hier
in de rivier staan, dan zal ik water over je uitgieten om die oude egoistische mens van je af te wassen en die nieuwe 'medemens' een kans
te geven. Een doopsel van bekering was dat. En iedere keer als wij in
het evangelie Johannes de Doper tegen komen worden wij daaraan herinnerd:
Bekeer je: Word van 'egotripper' tot medemens! Dat is dan meteen
een eerste gedachte om vandaag mee naar huis te nemen. En
dan komt Jezus naar Johannes toe. Ik probeer weer met mijn verbeeldingskracht
dat tafereel te zien, te beleven. Jezus en Johannes kenden
elkaar al goed. Het zijn achterneven. De beide moeders, Maria en
Elisabeth, waren nichtjes van elkaar. In de kunst vind je heel veel afbeeldingen
waarbij Jezus en Johannes met elkaar aan het spelen zijn. Ze
zullen ook vaak genoeg met elkaar hebben gepraat, over de toekomst,
over wat ze wilden worden als ze groot zijn. Misschien hebben
ze met elkaar kunnen delen wat hun idealen waren én hun zorgen.
Ze hadden elkaar heel hoog. Ik denk dat ze elkaar bewonderden,
ook al waren ze het niet altijd met elkaar eens. Ze hadden
hetzelfde ideaal: Een betere toekomst voor hun land, voor hun volk.
Maar hoe ze dat wilden bereiken, daarover konden ze nogal eens van
mening verschillen. Ik ga preken en dopen, denkt Johannes, en met God's hulp ga ik een beweging op gang brengen die ons met z'n allen naar
een betere toekomst zal voeren. Jezus wist wellicht niet zo goed hoe
hij het precies moest aanpakken. Maar twee dingen wist hij heel duidelijk:
Nu is de tijd! Ik moet nu gaan beginnen. En ten tweede: Ik begin
bij Johannes. En
dan ziet Johannes Jezus komen. Hij sluit zich aan bij de rij van mensen
die zich willen laten dopen. Jij hoeft toch niet gedoopt te worden!
Zegt Johannes, jij bent toch al op de juiste weg. Jij denkt toch al
de hele tijd aan je medemens, zoals je van je ouders, van Maria en Jozef
hebt geleerd. Het antwoord van Jezus is voor ons niet zo gemakkelijk
te verstaan Het wordt dan ook steeds weer anders vertaald. Jezus
verwijst naar de Schriften, naar de wil van God, naar wat de gerechtigheid
vraagt. Jezus wil in de rij staan van de mensen die, door dik
en dun, de wil van God willen doen. De doop van Johannes is daar het
teken van. Johannes snapt dat antwoord en laat Jezus toe om gedoopt
te worden.. Misschien,
lieve mensen, herkennen wij nu iets van onze eigen doop. Door
het sacrament van de doop vragen wij opgenomen te worden in het
volk van God. Niet met een soort “Oranje Boven” gevoel, maar met het
voornemen om in ons leven God's wil te doen, en dat
belangrijker te vinden
dan onze eigen wil. Dat is dan meteen een tweede gedachte die we
vandag mee naar huis kunnen nemen. Ik vraag me af
of ik nog steeds
op God's koers lig, waarop ik door mijn doop ben
gezet? Toen
Jezus gedoopt was door Johannes gebeurde er zoveel tegelijk, dat ik
het met mijn verbeeldingskracht niet meer kan bijhouden. Matteus
roept
allemaal beelden op, waarvan we ons eigenlijk geen voorstelling kunnen
maken. De hemel ging open!?! Wat wil dat zeggen? Dat wil volgens
mij zeggen dat nu God zich nadrukkelijk met het gebeuren gaat bemoeien.
De Heilige Geest daalt neer, neemt bezit van Jezus, zal van nu
af aan in Jezus wonen, door zijn mond spreken, in zijn daden werken en
de loop van zijn leven leiden. Het Woord is vlees geworden. Dat Woord,
Gods Woord, werd onder ons actief. Dat wordt door Matteus
uitgedrukt
door die Stem die klonk: “Dit is mijn Zoon, mijn veelgeliefde,
in wie ik welbehagen heb”! De Vader omhelst Jezus als zijn
Zoon. Jezus ontvangt de bevestiging van alles wat hij voelde, wilde, wat
hij van nu af zou doen. Door zich te laten dopen had hij zich hiertoe bereid
verklaard. Nu kon hij de duivel weerstaan, die hem zou komen bekoren.
Nu kon hij de machthebbers het hoofd bieden en aan de armen
de blijde boodschap verkondigen. Nu kon hij zelfs zijn verwerping
en dood onder ogen zien, omdat hij de Zoon was van de Vader,
die trouw blijft tot in eeuwigheid. En
dan denk ik weer terug aan mijn eigen doop. En ik nodig u uit hetzelfde
te doen. En ik realiseer mij, dat in mijn doop ik niet alleen door
de mond van mijn ouders en peetouders op Gods koers ben gelegd;
ik realiseer mij dat op dat moment de hemel open ging. Dat God
zich aan mijn leven engageerde en aan dat van u. Dat in de zalving met
chrisma de Heilige Geest bezit van ons heeft genomen. Dat Hij tot op
de dag van vandaag ons leven leidt; en dat die stem van de Vader ook
voor mij en u heeft geklonken: Dit is mijn zoon, mijn dochter, mijn veelgeliefde,
in wie ik welbehagen heb. En daarmee hebben we een derde
punt om vandaag mee naar huis te nemen en nooit meer te vergeten:
Ik ben God's dochter, God's
zoon. Ik ben zijn veelgeliefde. God
houdt van mij en zal mij nooit, nooit, never in de steek laten. Amen -Gregory
Brenninkmeijer sj Verkondiging 1STE
KERSTDAG 2019 over
Johannes 1, 1 – 5 + 9 – 14. Als
we eerlijk zijn, lieve vrienden en vriendinnen van de Vredeskerk, dan
komen we naar de Kerst-Mis omwille van het verhaal
van Lucas, over het goddelijke kind dat geboren werd, en over Maria en
Jozef, zijn wonderbare ouders. We komen voor het verhaal van de herders
en de engelen. En we hebben zélf ook het gevoel: Komt, laten we naar
Bethlehem gaan om te zien wat daar is gebeurd en wat ons door de Heer bekend
is gemaakt. Vannacht
is dat verhaal weer gelezen en hebben we de dierbare liederen gezongen
van de Stille Nacht, waarin ons een Redder is geboren. Maar
vanochtend, op de 1ste Kerstdag, klinkt er een heel ander geluid. De
majesteitelijke proloog van het Johannes-evangelie verkondigt dat God's Woord, waarin en waardoor alles is geschapen, dat God's Woord is vlees geworden en onder ons heeft gewoond.
Een onvoorstelbaar mysterie. God, die heel de schepping en al zijn schepselen
in zijn handen houdt, wordt mens, een van ons, in de gestalte van een
hulpbehoevende, machteloze baby. Maria begreep het ook allemaal niet. Zij
bewaarde alles wat er in en om haar heen gebeurde in haar hart en overwoog
het bij zichzelf. En Sint Jozef zweeg. Van hem is ons geen enkel woord
overgeleverd. Hij deed wat de engel hem opdroeg, en zorgde voor het kind en
zijn moeder. En de herders?
Zij hoorden engelen zingen en gingen kijken wat er was gebeurd. Maar
begrijpen?... En wij? Wat begrijpen wij van de menswording van God's Zoon? Als
ik vandaag de wereld rondkijk, het nieuws hoor dat ons van overal bereikt,
dan bekruipt mij het gevoel dat wij er ook niets van begrijpen. Als God op
aarde komt, dan zou je toch mogen verwachten, dat die aarde daardoor
zou veranderen. Maar 2000 jaar na dat engelengezang van 'vrede op aarde voor
mensen van goede wil', is er van die vrede nog niet al te veel te merken. En
dat éne gebod, dat die mensgeworden God ons heeft
gegeven, het gebod om van elkaar te houden, is ook na zoveel eeuwen nog
steeds geen doorslaggevend succes geworden. Jawel,
in al die eeuwen zijn er mensen opgestaan die het hebben begrepen. Die,
in het voetspoor van Jezus, zich hebben ingezet om blinden te doen zien,
doven te doen horen, gevangenen te bevrijden en aan armen het goede nieuws te
verkondigen. Zij hebben zich steeds de eenvoudige levensstijl van de
Mensenzoon eigen gemaakt. Zij hebben een weg gewezen naar goed en menslievend
samenleven. Ze werden vaak bewonderd en later zelfs heilig verklaard, maar
hun leefwijze werd ook weer geen hype. “Armen
zul je altijd bij je hebben” heeft Jezus tot zijn leerlingen gezegd. Dat is een
profetie die tot op de dag van vandaag altijd weer is uitgekomen. Ga maar
kijken in de vluchtelingenkampen aan de rafelrand van de rijke landen. Maar
werkelijk gezamenlijk deze problemen aanpakken, dat is in navolging van de
Vredevorst nog niet gelukt. Hij
was het ware licht, hoorden we Johannes zeggen in zijn proloog. Het was in de
wereld, een wereld die door Hem was ontstaan. Maar die wereld heeft Hem niet
erkend. In zijn eigen huis was Hij gekomen, maar de zijnen hebben Hem niet
opgenomen. Dat is de keerzijde van dit mooie feest. We vieren een geboorte,
maar de wereld heeft die pas-geborene niet gewild. En
iedereen, die dat licht wél verwelkomt en opneemt in zijn huis en in zijn
leven zal die tegenwerking en afwijzing ervaren. Kijk maar, zelfs binnen onze
kerk. De
Heilige Geest heeft ons een Paus gegeven die dat ware licht heeft omarmt, en
opgewekt onze kerk heeft ingedragen. Hij heeft de kleinheid en eenvoud van
het kind in de kribbe gezien én zich eigen gemaakt. Hij heeft de
menslievendheid van Jezus erkend om ze na te volgen. Hij belichaamt de
barmhartigheid van onze Heer ten opzichte van de verdwaalden en zoekgeraakten onder de mensen. Hij opent wegen, waar
enkel gesloten deuren waren. Maar ook hij ondervindt de tegenwerking en het
onbegrip van velen onder de zijnen, die de veiligheid van de onbuigzame
wetten verkiezen boven het gevaarlijke avontuur van de meelevende liefde.
Tegen alle regels in, tegen alles wat normaal, geaccepteerd, te doen
gebruikelijk was,
werd de koningszoon geboren in een stal, verwelkomd door herders, het gewone
volk, vereerd door zoekers en avonturiers, maar onmiddellijk dan ook vervolgd
door de machtigen. Zal
het dan nooit veranderen? Zal het licht het duister nooit eens en voor altijd
overwinnen? Zal God niet inzien, dat zijn eerste poging, via zijn kleinheid
en machteloosheid, een mislukking is gebleken? Zal Hij niet eindelijk
wederkomen met grote macht en majesteit, om voorgoed orde op zaken te stellen
binnen zijn schepping? Nee, lieve mensen, dat gaat God nooit doen. Hij heeft
gedaan wat Hij kon. Hij heeft zijn Zoon aan ons gegeven, die ons de weg
getoond heeft naar vrede en gerechtigheid. Het is nu aan ons om die weg te
gaan. Om in vriendschap en onderlinge liefde de eenheid te zoeken in plaats
van ons uiteen te laten drijven door vals eigenbelang. Om in wederzijds
vertrouwen gezamenlijk oplossingen te vinden die
we in ons bekrompen nationalisme niet kunnen bewerken. Het
is aan ons om muren af te breken en met elkaar te delen en de ongekende
ongelijkheid in de wereld te vereffenen. En wat geldt voor onze grote wereld,
voor geschillen tussen volkeren en de dreigingen op wereldschaal,
dat geldt evenzeer heel dicht bij huis. Het wordt pas werkelijk Kerstmis, als
wij allemaal het ware licht verwelkomen in ons huis. Als wij, ieder van ons,
er voor kiezen om niet alleen ontroerd naar het kind in de kribbe te kijken,
maar besluiten Hem na te volgen. Het
wordt pas Kerstmis als God in ons geboren mag worden, zodat wij voor elkaar
zo goed als Jezus worden.
Amen. Gregory
Brenninkmeijer sj Verkondiging op
de 2e zondag van de Advent, 8 december 2019, in de kerk van OLV
Koningin van de vrede te Amsterdam (“Bedankt voor de medewerking; doen wordt mee-doen”) Lezingen:
Mattheüs 3,1-12
Jesaja 11,1-10. Psalm 72. Romeinen 15,4-9 door Pater Mark-Robin Hoogland C.P. (Passionist) De
verwachtingen zijn hooggespannen. Degene die komt zou wijsheid, moed en
liefde uitstralen en het rechtvaardige doen [Jes
11,1-4.9]. Het klinkt onvoorstelbaar, voor nu en ook voor toentertijd, toen
het Joodse volk werd onderdrukt door machthebbers die door-en-door corrupt
waren. Midden in een machtsspel in een onvrije wereld probeerden de gewone
man en vrouw te overleven. Bevrijding daarvan? Onwaarschijnlijk. De term
“Redder/Messias” was geen abstract begrip; hij betekende het vurige verlangen
naar een maatschappij waarin heel verschillende mensen in vrede met God en
met elkaar zouden samenleven [cf. Ps 72,1-17. Rom
15,5-9]. De profeten gebruiken daarom uiteenlopende beelden: wolf en lam,
baby en slang [Jes 11,5-8].
Zo bezien is de situatie van toen niet zo verschillend als de onze. Wij heten
“het vrije Westen.” We voelen ons vrij. Maar óók bij ons komen steeds
weer schandalen naar boven van corruptie en machtsmisbruik: in de politiek,
bedrijfsleven èn bij goede doelen en ‘zelfs’ in de
Kerk... In onze vrije maatschappij voelen kleine mensen [Ps
72,2-4.12-14] zich maar al te vaak de speelbal van de overheid, banken en
multinationals. Algoritmes, big data, kunstmatige intelligentie
vergroten ons vertrouwen niet. Advocaten, die voor de kwetsbare mensen moeten
opkomen, worden voor kleine mensen te duur en dus onbereikbaar, en van de
week hoorden we dat onze rechters de afgelopen jaren strenger zijn gaan
straffen. Maar: leidt dit tot meer recht vaardigheid?
Hebben wij daarom opnieuw een redder nodig in onze tijd? Wie zou de naam
redder/ messias waar kunnen maken? Toen ik
studentenpastor was, viel het mij op dat veel studenten stress ervoeren
vanwege de verwachting dat zij de samenleving zouden gaan “redden”.
Ook “Greta” [Thunberg] roept hierom, nu weer op de
klimaattop in Madrid. Het klinkt misschien mooi om de hoop te richten op de
jeugd, maar ik herinner mij dat zij dit zelf toen maar niks vonden. De
studiedruk is al zo hoog en dan deze verwachtingen nog? Op televisie zien we
jongeren die massaal opkomen voor het klimaat. Maar zulke beelden maskeren de
diepere vragen: Hoe kun je verantwoordelijkheid nemen, als je nog maar
nauwelijks weet wie je zelf bent en wat je roeping is?!
We hèbben al een Messias, een Redder. Dat is voor
ons een geruststellende gedachte. Maar om Hem ook onze Redder te
laten zijn, dienen we ons wel naar Hem toe te keren. Daar hebben we in het
vrije Westen steeds meer moeite mee. Ons wordt voorgehouden dat wij autonoom
zijn. Je inlaten met geloof en de Kerk geldt voor menigeen als zwak en dom;
“je moet zelf keuzes maken!” heet het.
Kunnen we dan niet zelf een redder zijn? Films zijn “niet echt”, maar
onwillekeurig wekken zij wel het beeld op van de held die (bijna) in z’n
eentje de wereld redt: Mission Impossible, Superman. De meeste games bevestigen
dit alleen nog maar – en zo wordt ons idee over redding en het oplossen van
problemen wel volledig misvormd.
Kunnen wij het dan gezamenlijk? Is dat een weg? Dan drukt het niet zo op de
schouders van één. Maar ook dit is al zo vaak op een teleurstelling
uitgelopen. De Franse Revolutie met haar mooie idealen van “vrijheid,
gelijkheid en broederschap” werd één groot bloedbad. Napoleon maakte hier een
einde aan, maar of hij nu als “redder” aangewezen moet worden…?
Zo neemt Hij ons de last van de schouders [Ps
81,7v]. En in het vuur van de Geest dat in ons brandt, brengt Hij ons samen,
om in al onze verscheidenheid de ene gemeenschap te vormen, waarin wij het
goede ontvangen en van harte delen met elkaar – omwille van de waarheid en de
waarachtigheid/rechtvaardigheid, omwille van ons welzijn en omwille van ons
heil. Amen. Verkondiging op de 30e zondag door het jaar, zondag 27 oktober
2019, in de kerk van OLV Maria Koningin van de vrede te Amsterdam Lezingen:
Lukas 18,9-14 door Pater Mark-Robin Hoogland C.P. (Passionist) “Van
degene aan wie veel gegeven is, wordt ook veel verwacht” [Lk 12,48]. Dat was
de slotzin van het evangelie van afgelopen woensdag, toen ik op een
conferentie in Engeland was uitgenodigd om voor te gaan in de Eucharistie. De
mensen in de kapel waren bijna allen actief en betrokken bij sociale
vraagstukken, met name de vluchtelingen en de klimaat-verandering.
De sfeer was bepaald niet optimistisch, dat kunt u zich wel voorstellen, ook
tegen de achtergrond van de dreigende Brexit. Mij
waren twee dingen in het bijzonder opgevallen: er waren deelnemers die
expliciet zeiden dat zij geen hoop meer hadden. Zij namen de woorden in de
mond van Kate Marvel, een klimaatwetenschapster, die heeft gezegd: “We hebben
moed nodig, geen hoop.” Vanuit de wetenschap, de statistieken, kan ik mij
zo’n houding nog wel voorstellen, maar: van iemand die behalve gezond
verstand ook nog geloof heeft gekregen, wordt meer verwacht, namelijk óók
hoop! Een
tweede dat mij opviel was de verontwaardiging dat waarschuwingen voor
natuurrampen ten gevolge van de temperatuurstijgingen, niet worden gehoord.
Dat is heel herkenbaar, voor iedereen: als jou helder voor ogen staat wat er
mis is en anderen zien het niet, dan zijn die anderen toch “dom”. Maar wat
betekent dit dan vanuit het oogpunt van ons geloof en de hoop en de liefde
die ons gegeven zijn? Welk appèl gaat er uit van
het besef dat zovelen ronddwalen in de duisternis? Nu
ben ik zelf geen activist, maar ik heb zeker sympathie voor mensen die hun
bezorgdheid, verontwaardiging en boosheid omzetten in – geweldloze –
acties: om aandacht te vragen voor de goede zaak, om veranderingen te
bevorderen in het denken, beleven en gedrag van medemensen. Toch
kun je bij de inzet voor een goede zaak en voor goede mensen ook jezelf
verliezen. Een focus kan verworden tot een blinde vlek. Zo kwam ik afgelopen
vrijdagavond een documentaire tegen van een zekere familie Phelps en hun Westboro Baptist Church. Zij zijn zo gefocust op hun eigen gelijk, dat zij
mensen die niet tot hun kerk behoren – dus bijna heel de wereldbevolking –
niet meer als medemensen kunnen zien, maar slechts als schepselen verdoemd
tot de hel. Zonder enig mededogen of naastenliefde demonstreren zij bij
scholen, begrafenissen en waar dan ook. Dit is natuurlijk heel extreem en
zoiets doet het goed op televisie, maar het maakt ons er hopelijk wel bewust
van welke kant we niet op moeten gaan. Zulk
doorgeslagen activisme kan zich ook in ons afspelen. Wij kunnen zo
overtuigd zijn van ons eigen gelijk, dat wij steeds zoeken naar
zelfbevestiging. Het internet biedt hier alle ruimte voor. Maar we zien dit
vandaag ook in het evangelie: een houding van zelfrechtvaardiging: “Ik ben
goed bezig, anderen niet” [cf. Lk 18,11]. Het
opmerkelijke is dat Jezus de Farizeeër in het evangelieverhaal niet verwijt
dat hij een slecht mens zou zijn. De Farizeeër leeft op zich heel goed:
pleegt geen misdaden en houdt zich aan de wet. Maar zijn houding, daar schort
het aan. De tollenaar, die aantoonbaar een puinhoop maakt van zijn leven,
wordt verrassend genoeg geprezen. Deze zondaar realiséért zich namelijk dat
hij zondig is en worstelt hiermee voor het aangezicht van God. We
dienen dus een duidelijk onderscheid te maken tussen de daden zie wij
verrichten en de houding van waaruit wij ze doen. En we dienen die twee ook
tegelijkertijd onder ogen te zien, juist als die op gespannen voet met elkaar
blijken te staan [Mt 6,1-4]. Want alleen zo zullen wij groeien als mens:
nederig voor God en oprecht en barmhartig jegens elkaar. Zo zullen wij het
geluk bereiken dat de Eeuwige voor de mens heeft bedoeld. Activisten
nemen een profetische taak op zich. Zij willen mensen wakker schudden. Soms
is dat ook echt nodig. Maar voor hen allen geldt: als je niet óók doet aan
zelfreflectie, als je als gelovige niet óók bidt en met anderen viert en
reflecteert op het Goede Nieuws van God, blijf je weldra als enige
rechtvaardige over: “God, ik dank U dat ik niet ben als de rest van de mensen
en al helemaal niet als die foute mens daar; ik doe het tenminste goed” [cf.
Lk 18,11v]. We zien ook hoe de Bijbelse profeten vroeg of laat met zichzelf
geconfronteerd worden en zich moeten heroriënteren op hun eigen identiteit en
hun verhouding tot God en medemens en tot de boodschap die zij brengen [bijv.
Elia, Jeremia, Jona]. “Van
degene aan wie veel gegeven is, wordt ook veel verwacht.” Wij hebben van
Godswege ontzettend veel gekregen [1Kor 4,7]: lichaam en ziel, gaven en
talenten, tijd van leven en een grote materiële rijkdom. Het maakt ons nog
geen betere mensen; als je ontdekt dat je iets hebt wat een ander ontbeert,
als je ergens goed in bent, mag je je serieus afvragen of dat dan je roeping
is, om iets bij te dragen aan de komst van het Rijk Gods [2Tm 1,8], waar we
dagelijks voor bidden [Onze Vader: Mt 6,10]. De
aperte zondaar in het evangelie rechtvaardigt zichzelf niet; hij wordt
gerechtvaardigd, omdat hij inziet en erkent dat hij Gods genade nodig heeft
om te leven. Hij wil het goede en dat is de kern; van harte het goede
willen is meewerken met de genade van God [Fil 2,13]. Dàt
brengt ons in beweging: tot God, tot onze naasten en in het verlengde hiervan
mogelijk zelfs tot activisme. “God, wees mij, zondaar, genadig” [Sir
35,12-18. Ps 34,18v. Lk 18,13]. En
dit mogen we ook in elkaar blijven zien. Want misschien lijken we toch meer
op die Farizeeër dan we in eerste instantie zouden vermoeden. Aan wie geloof
gegeven is [al is het maar zo groot als een mosterdzaadje, Lk 17,6], wordt
wel het inzicht verwacht dat God óók de Vader is van ieder ander en de
Schepper is van heel deze planeet. Aan wie liefde is gegeven, worden ook
mededogen en barmhartigheid verwacht met hen die minder goed terecht zijn
gekomen (zelfs als dit is door eigen schuld, cf. de verloren zoon, Lk
15,11-32]. Aan wie hoop is gegeven, wordt ook geduld verwacht met de ander
[Ga 5,22. 2Tm 4,2]. Laten
wij zó naderen tot de tafel van de Heer: niet omdat wij het zo goed doen – de
Eucharistie is geen beloning [cf. Paus Franciscus] – maar omdat wij beseffen
dat wij de genade van Godswege bróódnodig hebben om samen te leven [met God
en met elkaar]: nu en hierna. Amen. Verkondiging 20
OKTOBER 2019 over
Exodus 17, 8 – 13 en Lucas 18, 1 – 8 Als
de priester aan het altaar zich biddend tot God richt, beste mensen, dan
gaat hij in de zogenaamde 'orante-houding' staan. Dat wil zeggen: hij
heft zijn beide armen omhoog als een teken: God, ik sta hier met lege
handen. Ik ben weerloos, ik kan het heil van uw volk niet bewerken.
Wij hebben uw hulp nodig, want anders gaat het niet. Anders
kunnen we het kwaad niet overwinnen. Dat kunt U alleen. Dat
is dezelfde houding die Mozes aanneemt daar op die heuvel. Het volk
Israël dat Mozes moet leiden, wordt aangevallen door Amalek,
die veel
sterker is en talrijker dan dat groepje strijders, waarmee Joshua hem
tegemoet trekt. Met dat gebaar van zijn opgeheven armen maakt Mozes
duidelijk: God, wij kunnen het nooit winnen als U ons niet helpt. Wij
vertrouwen op U. Onze mannen doen hun best; schenk Gij hen nu de
overwinning. Wie
is eigenlijk die Amalek? Dat is de koning van de Amalekieten, door wiens
land het volk op zijn tocht door de woestijn moest heen trekken. En
die Amalek was een slimme lafaard, die het volk
steeds in de rug aanviel
en de zwaksten en vermoeidsten van Israël doodde. Amalek werd
daardoor voor de Israëlieten het symbool van het absolute kwaad, dat
hen blijft bedreigen. Steeds weer wordt het volk van God door het kwaad
bedreigd tot op de dag van vandaag. Alleen met Gods hulp kunnen
wij het kwaad overwinnen. En dat is niet een kwestie van 'eens en
voor goed de kop verpletteren'. Nee, dat gaat als maar door. We zullen
moeten blijven vechten. We zullen moeten blijven bidden. We zullen
onze handen geheven moeten houden om God te vragen ons ontoereikende
pogen te ondersteunen en de overwinning te schenken. Vandaag,
dierbare vrienden, vieren we in onze kerk Missiezondag. “Wereldmissiedag” heet dat tegenwoordig, want de tijden en
onze wereld
zijn veranderd. Herinnert u zich die Missiezondagen nog, toen wij
als christelijk land baden en geld inzamelden voor de bekering van die
arme mensen in verre landen, waar onze missionarissen hen het evangelie
verkondigden. We kunnen het ons nu al nauwelijks meer voorstellen.
Wat voelden we ons ver boven die anderen verheven, en wat
waren we overtuigd van de opdracht om met hen daar, ver weg, onze
geestelijke rijkdom te delen. Missiezondag was toen een heel toepasselijke
naam. Wij hadden een missie, een zending, om de rest van
de wereld te bekeren. Wat is er veel veranderd. De naam 'Wereldmissiedag' geeft die verandering heel goed weer. Er
bestaat geen
'ver-weg' meer. Geloof vind je overal op aarde, maar ongeloof evenzeer.
Sterker nog: We voelen ons hier in eigen land en stad omgeven
door ongeloof. Als gelovigen weten wij onszelf een kleine kudde.
Maar de missie is altijd dezelfde gebleven. Als gelovigen blijven wij
gezondenen om het evangelie te leven en te verkondigen. En plotseling
voelen wij, die het allemaal zo prima voor elkaar hadden, hoe klein
en machteloos we zijn. Ja, we blijven prediken en verkondigen. We
blijven ons inzetten voor de waarden van recht en gerechtigheid. We
blijven stemmen op een partij die iets probeert waar te maken van de
boodschap van Jezus Christus. Maar we weten meer dan ooit hoezeer we
Gods hulp daarbij nodig hebben. We moeten blijven bidden, de handen
geheven, zonder ophouden en zonder moedeloos te worden. Blijven
geloven dat de mensheid en de wereld gered worden door Jezus Christus
en zijn goede nieuws. En terwijl wij ons best doen om als christenen
te leven blijven we bidden: “Uw rijk kome, Uw wil geschiede, Uw
naam worde geheiligd.” Vandaag
begint in Rome de derde week van de bisschoppensynode over de
Amazone-regio. Paus Franciscus heeft de bisschoppen uit dat deel van
de wereld bijeen geroepen om de ongelooflijke noden in de ogen te zien
van de mensen die in die regio leven, en een van de belangrijkste ecologische
gebieden van de wereld beschermen. Het kwaad van de alles
verslindende korte termijn economie bedreigt hun leefgebied. Snelle
winst voor grote bedrijven weegt vaak zwaarder dan het klimaat van
de wereld op de lange termijn. Ik vermoed dat de synodevaders in Rome
zich voelen als dat bedreigde volk in de woestijn, dat steeds weer wordt
belaagd door Amalek, het kwaad, dat zo prominent
aanwezig is in onze
wereld. En ook nu weten zij en wij, dat we die strijd alleen niet kunnen
winnen. Natuurlijk moeten wij alles doen wat in ons vermogen ligt
om het tij te keren, maar tegelijk ons vertrouwen stellen op onze God.
Wij hier kunnen, samen met hen daar in Rome, onze handen geheven
houden en God blijven vragen dat Hij omziet naar zijn volk, het
bewaart en de overwinning schenkt. In
de parabel van de onrechtvaardige rechter houdt Jezus ons een prachtige
spiegel voor. Een rechter, die zich nergens iets aan gelegen laat
liggen, geeft een weduwe haar recht, omdat zij niet ophoudt hem met
haar vragen te belagen. Zal dan onze God, die liefdevol met ons en onze
nood begaan is, niet ook luisteren als wij biddend bij Hem aandringen?
Iedere zondag komen we hier in de kerk bij elkaar rond het altaar
en het kruis van onze Heer Jezus. Hij hangt aan dat kruis met wijd
uitgestrekte armen. Hij bidt met ons mee voor ons heil en voor het heil
van heel zijn volk. Als wij blijven volhouden en blijven vertrouwen op
onze Verlosser, dan zal onze God ons vertrouwen niet beschamen, Amen. Gregory
Brenninkmeijer Verkondiging op
zondag 22 september 2019, de 25e zondag door het jaar C, tevens Vredeszondag,
in de Kerk van Onze Lieve Vrouw Koningin van de Vrede te Amsterdam door gastspreker en parochiaan Loek van den Ham Gelezen
uit: Amos 8, 4-7; psalm 113; 1 Kor. 15,20-26; Lucas 1,39-56 Goede
morgen, parochianen en vrienden van de Vredeskerk. Vandaag
is het Vredeszondag. Er is een Vredesweek, een Vredesmars, een Vredeswake en
een Vredesklok. En vergeet ook niet alle vredesduiven. Het is allemaal vrede
wat de klok slaat, maar de echte vrede zit er niet bij. Echte, eerlijke
vrede. En dat is heel iets anders dan de lieve vrede. De lieve vrede is
helemaal geen vrede. Er zit een nare bijklank aan. Ik denk niet dat pastor
Pierre zich dat gerealiseerd heeft bij de naamgeving van dit koor dat vandaag
zingt. Als je dingen doet of laat omwille van de lieve vrede, dan voel je aan
je theewater dat er iets mis is, maar er wordt niet gezegd wat. Natuurlijk,
we hoeven niet altijd met het mes op tafel te spelen, niet altijd het hart op
de tong te leggen. Omwille van de lieve vrede leggen we een noodverband aan.
Maar we laten daardoor een kans onbenut. Het lijkt of Jezus ook geen vrede
komt brengen. In Mattheus lezen we: “Denk niet dat Ik gekomen ben om op aarde
vrede te brengen”. Nou, dat is Hem aardig gelukt, terwijl Hij juist de
intentie had om wel vrede te brengen. Hij brengt het zwaard en drijft een
wig. Voor echte vrede moeten we kritisch zijn naar elkaar. We mogen elkaar
best de waarheid zeggen. De vrede verkrijgen en vervolgens veilig stellen
kost veel energie. Maar vreemd genoeg hebben we nog genoeg energie over om
ruzie te maken. Dit
prachtige kerkgebouw werd gebouwd aan het einde van de Eerste Wereldoorlog om
de vrede te vieren. Het predikt al 100 jaar vrede. Maar er is niet eens vrede
binnen deze muren. Wat is hier aan de hand? We hebben hier zowat Hoekse en
Kabeljauwse twisten. Valkenisten tegen anti-Valkenisten. We zijn tot op het bot verdeeld. De ene
parochiaan zegt dat hij weg gaat als Pierre terug komt. De andere parochiaan
zegt dat hij weg gaat als Pierre niet terug komt. Snapt u het nog? Waarom spelen
we het zo hard? Met zulke uitspraken zetten we onszelf voor het blok en
verbeteren we de situatie niet echt. Heet dat nou geloofsgemeenschap? We
schrijven brieven; we willen in de krant en op de radio, zelfs op de tv, bij Jinek aan tafel. Natuurlijk hebt u het recht op een eigen
mening en op een voorkeur. Alleen niet een die onze geloofsgemeenschap
splijt. Dan kunnen we net zo goed een krijtstreep in dit gebouw trekken en
zetten we de ene groep aan de ene kant en de andere groep aan de andere kant
ervan. Of we bouwen hier een muur. Een Mexicaanse muur, een Trumpiaanse oplossing, waar je niet overheen kunt kijken,
zodat je de ander ten minste niet hoeft te zien. Maar we zullen toch samen
verder moeten, als we dat ten minste nog willen. En hoe harder we ons tegen
elkaar opstellen, hoe moeilijker het is om straks samen verder te trekken.
Gods volk onderweg, ja toch? Samen aan die ene tafel. Die van de Heer! Niet
die van Jinek, hoe graag ik ook bij haar wil
zitten. Of zullen we hier in de kerk twee tafels neerzetten? Er is ruimte
genoeg voor. Of gaan we scheiden? Maar we willen toch geen harde Vrexit of een kerkschisma? Een voorkeur mag, maar zonder
je lot er aan te verbinden. Ik mis de verzoenende toon, ook van bovenaf. Ik
mis ook enige reflectie en de broodnodige nuance. Ik mag hopen dat in de
toekomst het 25 jarig pastoraat van Pierre wordt gewaardeerd, misschien moet
ik zeggen wordt geherwaardeerd, door een objectieve geschiedschrijver. De
mening dat onder zijn pastoraat alles beter was dan onder zijn voorgangers,
is natuurlijk volkomen onterecht. Maar de mening dat onder zijn voorgangers
alles beter was dan onder hem, is dat eveneens. Daarmee doen we hem geen
recht. We moeten af van deze polarisatie. We mogen dat als christenen
helemaal niet doen! Trouwens, zijn pastoraat staat ook geheel los van zijn
openhartig boek. Wij als parochie maken daar geen deel van uit. Wij zijn niet
het onderwerp en wij zijn evenmin door hem misbruikt. We hebben hier goddank
geen misbruikschandaal. Maar het gevaar bestaat dat zaken, die elkaar nergens
raken, zich in de oordeelsvorming gaan mengen. De belangrijkste betekenis van
zijn pastoraat is dat wij als parochie vandaag de dag nog bestaan. Dat kan
hij op zijn conto schrijven. Kijk maar om je heen. Parochies verdwenen,
kerken zijn gesloten en gesloopt. In de geschiedschrijving van onze parochie
zal alleen al daarom een bijzondere plaats door hem worden ingenomen. Dat
doet hem meer recht dan hem te behandelen als een melaatse. Ik denk dat je
een goede herder over je schapen kunt zijn, als je er voor gezorgd hebt dat
je kudde veilig is, ook al rijd je in nachtelijke uren op donkere plekken
misschien een scheve schaats. Je nachtelijke schaats maakt niet per definitie
al je andere gedrag krom, ook al is het geen fraai voorbeeld van stichtelijk
en wenselijk gedrag. Dit
kerkgebouw is zomaar een dak boven wat hoofden. Het is het lied van Huub
Oosterhuis over de plaats waar wij gelovigen bijeenkomen. We zongen het
vandaag als openingslied, speciaal op mijn verzoek in verband met deze verkondiging.
Laten we hopen en bidden dat ondanks zoveel verschil van mening dit dak ons
in de nabije toekomst nog steeds vrede, hoop en beschutting biedt. Aan ons
allemaal. Deze rel mag de Vredesparochie niet in haar ondergang storten. Dat
plezier gaan we het bisdom en de Obrecht niet gunnen. En Pierre heeft dat na
25 jaar werken niet verdiend. Pastoors en bisschoppen komen en gaan.
Kerkbesturen gelukkig ook. Dat zijn de tijdelijke figuren waar het om lijkt
te draaien, maar waar het in essentie helemaal niet om gaat. Het gaat om de
gelovigen en om het brood en de beker aan die ene tafel van de Heer waartoe
we allen geroepen zijn. We moeten hier dringend schoon schip maken en met een
schone lei opnieuw beginnen. Wij samen. Per slot van rekening gaat het om ons,
de gelovigen, parochianen en vrienden van de Vredeskerk, en niet om hen,
pastoors en besturen. We moeten de positieve dingen van het afgelopen
pastoraat koesteren en uitbouwen. En we moeten elkaar beloven dat we hier
samen blijven kerken, wie er ook pastoor zal worden. Vrede
kan niet zonder vergeving. Pas na vergeving volgt er vrede. Schenk dus
vergeving aan elkaar. Tot zeventig maal zeven keer. En dat is een heleboel.
En elke dag bidden we in het Onze Vader: “En vergeef ons onze schuld, zoals
ook wij aan anderen hun schuld vergeven”. En hoe was het ook weer? Ik zei het
hier op deze plaats in maart en ik herhaal het nu: “Hij die zonder zonden is werpe de eerste steen”. Ik ga dus geen stenen gooien en
ik neem aan u ook niet. En als u straks hier in de kerk uw buurman de vrede
wenst, dan hoop ik van harte, dat het echt gemeend is. En niet een loze kreet
of alleen maar een goede gewoonte of dat u het alleen maar doet voor de lieve
vrede. Ongeacht of de buurman van de ene partij is of van de andere partij,
van de eigen partij of van de tegenpartij, of neutraal in dit conflict. En
hem vrede wensen houdt dan in dat u hem alles vergeeft en hem alles gunt:
zijn aardigheden, zijn eigenaardigheden, zijn geaardheid, zijn gedrag en
zelfs zijn misdragingen. Vrede
is de vrucht van de Geest. Pasen en Pinksteren komen daarin samen. Wij
geloven dat, maar dan moeten wij daar ook naar handelen. Geloven is mooi, net
als bidden. Maar bidden en geloven is nooit genoeg. Geen woorden maar daden.
Dat is het lijflied in 010 en dus gevaarlijk om hier te citeren. Maar geloof
moet je praktiseren, uitdragen, voordoen, belijden. Geloof eist daden van
ons, parochianen, vrienden van de Vredeskerk, parochiebestuur en
mede-koorzangers, ook al heten wij slechts van de Lieve Vrede te zijn. Laten
wij, samen met dit mooie koor, bidden en zingen dat de enige echte en
waarachtige vrede door de Geest neer zal dalen, hier in ons midden, in deze
mooie kerk, in deze eens zo hechte geloofsgemeenschap. En
wenst elkaar oprecht de vrede. Amen
Verkondiging
VREDESKERK ZONDAG 8 SEPTEMBER 2019 over Lucas 14, 25 – 33 Het
evangelie is soms behoorlijk weerbarstig, lieve mensen. En Jezus is soms helemaal
niet aardig. Dat hebben we net gehoord. Een hele boel mensen gaan Jezus
achterna omdat ze hem geweldig vinden. Omdat ze hebben meegemaakt hoe hij
alle zieken genas en bezeten mensen bevrijdde. Ze hadden hem horen spreken en
hoopten meer te mogen horen. Zij waren zijn volgelingen, zoals wij hier in de
kerk zijn volgelingen zijn. Maar
dan gaat Jezus toch plotseling tegen hen, tegen ons, te keer. Als we onze
familie niet haten kunnen we zijn volgelingen niet zijn. Als we niet
dagelijks ons kruis willen dragen kunnen wij zijn volgeling niet zijn. Geen
wonder dat het in de kerk niet storm loopt. Zullen wij dan ook maar naar huis
gaan, want wie van ons vindt dat hij of zij aan die voorwaarden van Jezus kan
voldoen? Dit
soort teksten zijn lastig. Je kunt er op verschillende manieren op reageren.
Je kunt ze, meer of minder bewust, naast je neer leggen. We horen die teksten
immers vandaag niet voor het eerst. Ik kan er niks mee en ga dus maar gewoon
over tot de orde van de dag. Je
kunt ook bij jezelf denken: Het zijn wel geen leuke woorden en ze irriteren
me behoorlijk, maar het is wel het evangelie. Het is wel Jezus, die dit tegen
mij zegt. Misschien zou ik er toch eens nauwkeurig naar moeten kijken. Het
meest opvallende en onthutsende woord in dit evangelie is het woord 'haten'.
Ik wil niet haten en niet gehaat worden, en ik hoop en bid dat haat niet
binnen mag sluipen in familierelaties. Maar om dit woord goed te verstaan
neem ik u even mee naar het Oude Testament. Aartsvader Jacob is verliefd op
Rachel. Liefde op het eerste gezicht, en het is wederzijds. Maar Laban, de
vader van Rachel, heeft nog een andere dochter, Lea, de oudere zus van
Rachel. En Laban zegt tegen Jacob: Je kunt straks Rachel tot vrouw krijgen,
maar op een voorwaarde: je trouwt eerst met Lea. Ik geef toe, dit zijn Oud Testamentische toestanden, maar ik vertel ze, omdat in
het boek Genesis staat dat Jacob Rachel lief had, terwijl hij Lea haatte. Het
woord 'haten' betekent hier: 'Op de tweede plaats zetten'. Zo vol is Jacob
van zijn ware liefde, dat hij zijn Lea op de tweede plaats zet. Dus overal
waar 'haten' staat in het evangelie zouden we moeten verstaan: "op de
tweede plaats zetten". Wat
Jezus dus in het evangelie als voorwaarde stelt voor wie hem wil volgen, voor
wie zijn leerling wil zijn is: 'vader en moeder, vrouw en kinderen, broers en
zusters' op de tweede plaats te zetten, zodat Jezus zelf op de eerste plaats
kan staan in je leven. Ja, hij verwacht zelfs dat je jezelf, je eigen leven
op de tweede plaats zet om hem in je leven in alles de voorrang te geven. Ik
geef toe, dat is nogal wat. Dat is veel gevraagd. Maar is het té veel
gevraagd? Het is wel Jezus, de God met ons, die het vraagt. En voordat we nu
hard weglopen en de deur hard achter ons dicht slaan, zouden we eerst nog
over twee vragen moeten nadenken. Eerste
vraag: Wat betekent het als ik Jezus op de eerste plaats zet? Tweede
vraag: wat staat er bij mij feitelijk op de eerste plaats in mijn leven? Jezus
op de eerste plaats zetten in je leven wil zeggen: proberen zoveel mogelijk
op Jezus te lijken. Hem goed leren kennen. Wat zijn eigenlijk zijn
prioriteiten? Jezus prioriteit is "De wil van zijn Vader doen". Er
zijn voor de mensen die zijn pad kruisen of zijn hulp inroepen. Zich inzetten
voor het welzijn van allen, en zich verzetten tegen oneerlijkheid,
hypocrisie, eigen winstbejag en machtsmisbruik. Dat zijn Jezus' eigen-aardigheden. Als ik hem in mijn leven op de eerste
plaats wil zetten, dan moet ik die prioriteiten ook tot de mijne maken. Dat
betekent: Jezus volgen! Als
we dan naar de tweede vraag kijken, en proberen heel eerlijk te zijn, wat
staat er dan bij mij op de eerste plaats? Waar ben ik gek op? Waar fantaseer
ik over en maak ik plannen voor? Wat bepaalt mijn doen en laten? Waar kom ik
's ochtends voor uit mijn bed? En wat doe ik met mijn avonden? Wat kleurt
mijn weekends? Waar ben ik dankbaar voor? En wat doet me verdriet? De
twee voorbeelden die Jezus ons dan geeft zijn niet bepaald uit ons leven
gegrepen. Niet velen van ons willen een toren bouwen of een oorlog ontketenen.
Maar dat wilden Jezus' toehoorders ook niet. Het zijn maar voorbeelden en
ieder van ons kan ze inkleuren naar de eigen omstandigheden. Ieder van ons
moet beslissingen nemen, kleine alledaagse maar soms ook grote,
levensbepalende. Waardoor
laat ik mij leiden bij mijn daden? Meestal sta ik daar niet zo bij stil en
doe ik wat de omstandigheden vragen. Ik doe ook heel veel uit gewoonte. Vaak
valt er niet veel te kiezen of zijn mijn keuzes van weinig belang. En toch
loop ik regelmatig tegen situaties aan, waarin ik wél een beslissing moet
nemen. Heb ik dan prioriteiten? Kies ik altijd wat mij het best uitkomt, of
denk ik spontaan ook aan anderen? Wat is goed voor mijn partner, ons gezin,
voor mijn vriend of vriendin? Speelt tegenwoordig het klimaat een rol in mijn
keuzes, of als ik wat te besteden heb komen dan vanzelf ook mensen in beeld
die het minder getroffen hebben dan ik zelf? Ik zal me dan wel niet
onmiddellijk afvragen of ik Gods wil doe ja of nee, maar we weten best heel
goed hoe die wil er in ons alledaagse leven uitziet en vooral ook hoe niet! En
als ik dan een echt voor een keuze wordt gesteld, als er echt een belangrijke
beslissing genomen moet worden, dan kan het geen kwaad om me ook eens af te
vragen: Wat zou Jezus in mijn plaats nu kiezen? Wat zou hij doen? ik ben toch
zijn volgeling of zou dat willen zijn. Laten we hem dan ook volgen, waar dat
ons ook brengen mag, in het rotsvaste vertrouwen dat hij voor ons het beste
wil en enkel goeds met ons voor heeft, Amen. Verkondiging 14
JULI 2019 over
Deuteronomium 30, 10 – 14 en Lucas 10, 25 – 37 –
pater G.Brenninkmeijer S.J. Het
is werkelijk boffen,beste mensen, als je mag preken
over de parabel van
de barmhartige Samaritaan. Het is een van die verhalen uit het evangelie,
dat iedereen die het hoort onmiddellijk aanspreekt. Maar zodra je
dit verhaal concreet maakt begint het te knijpen, want het is beslist geen vrijblijvend
sprookje. Het gaat over een uiterst concrete vraag: Wie is mijn naaste?
De schriftgeleerde wilde daar maar al te graag met
Jezus over redetwisten,
maar Jezus ging daar niet op in. Hij draaide de vraag 180 graden
om. Dus niet: “Wie is mijn naaste?” Dat zou een ongevaarlijke academische
vraagstelling zijn. Maar Jezus vraagt hem en ons: “Wie maak jij
tot jouw naaste?” Daar komt niets academisch bij kijken. Nu moet ik zelf met
mijn kaarten op tafel. Het gaat over mij! In
het verhaal, zoals Jezus het vertelt, komen vijf figuren voor. Allereerst de
rovers én natuurlijk hun slachtoffer. Eigenlijk spelen die beide geen andere
rol dan dat zij de coulissen zijn, de achtergrond van onze werkelijkheid.
Het wereldtoneel, zolang er mensen leven, zal steeds rovers opvoeren
en slachtoffers. Dat houdt nooit op. Dat is de wereld waarin wij leven.
Misschien klinkt dat heel negatief en gelukkig worden wij niet dagelijks
met die kant van de wereld geconfronteerd, maar het is wél de werkelijkheid.
Net zo als die andere harde uitspraak van Jezus: “Armen zul je
altijd bij je hebben!” Zo is onze wereld. Ze wordt gestoffeerd met rovers, slachtoffers
en armen. In die wereld leven wij, u en ik, en de vraag is dan: Hoe
ga ik daarmee om? Jezus
geeft drie voorbeelden, drie manieren van reageren op die werkelijkheid:
De priester, de leviet en de Samaritaan. Ik denk dat voor de toehoorders
van Jezus deze drie types heel herkenbaar waren. Maar wij zullen
ze moeten vertalen, inkleuren met figuren uit onze wereld. Het is duidelijk
dat alle drie heel duidelijk het probleem zien. Ze zien alle drie de slachtoffers,
de armen de noodlijdenden. In
die priester zie ik hen, individuën, groepen,
instanties, die het probleem doorverwijzen
naar de overheid. Wij kunnen dat niet aan. Het is een té groot
probleem. Wij hebben de middelen niet. Het wordt te duur en wij zijn al
zo zwaar belast. Wij kunnen hier niets aan doen, dit is duidelijk een taak, een
zorg voor de overheid. Zij zien het probleem, de ellende wel, maar lopen
er in een boog omheen. Ik herken mijzelf telkens als ik denk dat ik niet
verantwoordelijk ben, niet aansprakelijk. Het is zo herkenbaar. In
de leviet zie ik al degenen die niets doen uit angst. Waar blijven we als we
hieraan beginnen? Alles wat ik kan doen is toch maar een druppel op de gloeiende
plaat. Je kunt net zo goed je geld in een bodemloze put gooien. Ik
voel me ook soms zo'n leviet als ik mijn euros
doneer in een collectebus, of
mijn acceptgirokaart invul voor mijn jaarlijkse donatie. Prima hoor, en heel
noodzakelijk, maar ik blijf er persoonlijk mooi mee buiten schot. In feite
zie ik de nood wel en vind ook dat er iets aan gedaan moet worden, maar
blijf zelf op 'n afstand en loop er persoonlijk met een boog omheen. Ik
blijf veilig in mijn veilige leven. Het is heel herkenbaar. Zo ben ik soms zelf
ook. De
derde figuur zou ik wel willen zijn en u vermoedelijk ook. De nood, die op
de Samaritaan af komt, laat hem niet onberoerd. Hij ziet ze, wordt er door
geraakt en gaat tot actie over. En dan wordt Jezus heel expliciet. Hij beschrijft
nauwkeurig hoe hij het slachtoffer zag en door medelijden geroerd
werd. Hoe hij op de gewonde toeliep, hem verzorgde, zijn wonden verbond,
na ze te hebben schoongemaakt met olie en wijn. En hoe hij hem optilde.
Ik stel me dat voor. De gewonde moet zijn armen om hem heen hebben
geslagen en zich aan die steunende zorg hebben overgegeven. Vincent
van Goch heeft het geschilderd, hoe die Samaritaan
de gewonde op zijn
lastdier heeft gesjord. Hij moet verder gelópen zijn tot bij die herberg, waar
hij voor hem is blijven zorgen. Barmhartig noemen we dat en dat was het
ook. Maar mij valt op dat hij zich aan die gewonde mens heeft geëngageerd.
Jezus zegt: Hij heeft hem tot zijn naaste gemaakt. Volgens
mij is dat waar het in deze parabel om draait. Waardoor heb ik mij ooit
laten raken om mij daar vervolgens aan te engageren? Het gaat dan niet
meer over liefdadigheid. Het gaat over de band die ontstaat tussen mij en
de nood die op mijn weg is gekomen. In ons verhaal wordt dat duidelijk, omdat
de Samaritaan het niet bij die ene barmhartige actie heeft gelaten. Hij
heeft zich ook aansprakelijk gemaakt voor wat er verder nog nodig was. Er
wordt ons niet verteld of de gewonde en de helper later nog contact hebben
gehouden, of ze vrienden zijn geworden. Dat zou natuurlijk goed mogelijk
zijn, maar het is niet vanzelfsprekend. De
kerk heeft in de Samaritaan altijd Jezus herkend. God, die de nood van zijn
schepping heeft gezien en ons niet aan ons lot heeft overgelaten. God, die
zich zozeer aan ons heeft geëngageerd dat Hij mens is geworden. Genezend
en bevrijdend heeft Hij onder ons gewerkt en er door zijn Geest voor
gezorgd, dat dat werk wordt doorgezet door ieder van ons, die zijn voorbeeld
durft te volgen. Dat is geen succesverhaal. Je engageren aan het leed
van een ander is verschrikkelijk moeilijk en ingewikkeld. Het kan eindigen
aan het kruis als je hulp niet in dank wordt aangenomen. Maar als alle
mensen die zich afvragen wat de zin van hun leven is zich één keer zo zouden
engageren aan een medemens die hun hulp nodig heeft, dan is die vraag
in hun leven voorgoed beantwoord. Amen. Verkondiging op de 14e zondag door het jaar, zondag 7 juli 2019,
in de kerk van OLV Maria Koningin van de vrede te Amsterdam Lezingen:
Lukas 10,1-12.17-20 door Pater Mark-Robin Hoogland C.P. (Passionist) Nog
een paar dagen en dan ontvangt mijn nichtje haar diploma van het VMBO. En dan
begint de vakantie echt. Ze gaat niet backpacken in Australië – daar is ze
ook te jong voor en sowieso is zij meer van het samen-met-vriendinnen,
gelukkig. De wijze waarop wij er op vakantie of bij wijze van sabbatperiode
of na pensionering op uit trekken, zegt iets over hoe wij onze levensweg
afleggen. Grosso modo,
ofwel het is een contrast: het leven gaat z’n gangetje, maar dàn gaan we iets heel bijzonders of avontuurlijks doen.
Ofwel het ligt in de lijn van het alledaagse leven: we gaan samen met partner
en/of vrienden en zoals altijd vermaken wij ons wel. In
die zin is het evangelie van vandaag een mooie spiegel voor ons. De
leerlingen worden op reis gestuurd. Het is hier geen vakantietripje, maar mij
valt het wel op hoe bepakt en bezakt wij op reis zijn en hoe de leerlingen
van Jezus op pad gaan zònder iets mee te nemen. Is
het niet zo in ons hele leven? Wat slepen we toch een ballast met ons mee!
Iedereen die wel eens verhuisd is of -heeft, herinnert zich vast hoeveel
spullen er dan tevoorschijn komen. Het kan zelfs enige schaamte oproepen.
“Had ik dat ook nog?!” In het licht van het evangelie en van het feit dat
wereldwijd zovelen tekort komen qua kleding, voedsel, een dak boven het
hoofd, lijkt het mij niet overbodig om onze materiële gerichtheid eens
kritisch tegen het licht te houden. Het
evangelie van vandaag gaat echter nog wat verder. Laten we ons leven eens
spiegelen aan het verhaal dat we zojuist lazen, als een bewustwording. Jezus
zendt Zijn leerlingen uit. Daar blijf ik al bij haken: ons leven als een quaestie van gezonden zijn. We komen ergens vandaan en we
gaan ergens heen. Deze notie bepáált hoe wij in het leven staan en door het
leven gaan. Het leven zien als een toevallige, eenzame backpacktocht door een
woestijn op zoek naar onszelf en we doen maar wat om zo leuk mogelijk te
overleven? [cf. Rm 14,7v] Een doelloos leven wordt
al gauw zinloos. Luxe, drugs, verre reizen kunnen ons daar echt niet van
genezen. Ons krampachtig vasthouden aan wat we hebben? [cf. Lk 18,13-34] We
gaan van hoogtepunt naar hoogtepunt en daar gaat het om? Door
het evangelie van vandaag realiseren wij ons dat heel ons bestaan een reis is
met een oorsprong en een doel. Zo bezien wordt alles wat wij doen en alles
wat wij ondergaan een puzzelstukje in dat verhaal, een stap op die weg. Zo heeft
iedereen een eigen reisverslag en hoewel wij, gelovigen en zoekers, allen in
dezelfde richting gaan, onze wegen zijn niet alle precies hetzelfde. Het
is Jezus Christus Zelf Die ons zendt: Hij is de oorsprong van de zending,
maar zoals wij lazen, óók het doel. Alle leerlingen keren – behouden – weer
terug tot Hem: dan is onze missie voltooid en wij zijn er nota bene zelf nog
door verrijkt: niet alleen door wat wij hebben gedaan en gegeven, maar
evenzeer door wat wij terugkregen! Wie echter alles al heeft en vol is van
zichzelf, kàn niets meer ontvangen. De
wereld wordt in de Bijbel niet afgeschilderd als een woestijn [Js 45,18 enz.]. Er staat een grote oogst zelfs! Minder
aantrekkelijk is het dat wij als schapen onder de wolven gezonden worden. De
wolf is terug op de Veluwe – het is geen sprookje – maar ook mensen kunnen
elkaar verslinden. Is het dan niet overdreven om niets mee te nemen voor
onderweg dan het strikt noodzakelijke? – en dit is minder dan we in
eerste instantie zouden denken! De enige zekerheid die we hebben is dat wij
door Hem zijn toegerust en gezonden. Laten we eerlijk zijn, als ik met een
Jaguar hier aan zou komen en zou verkondigen dat onze rijkdom als drijfzand
is [cf. Mt 7,24-27], komt de boodschap niet geloofwaardig over. Kortom,
rijkdom is geen bescherming, maar verzwakt juist onze zending! Zijn
leerlingen krijgen de instructie om Zijn komst aan te kondigen en om dit te
doen met woorden en met daden, kortweg: wens de mensen vrede toe en genees de
zieken en gewonden. Wij zijn dus niet vanuit onszelf goed aan het doen totdat
we erbij neervallen. Het goede dat wij onderweg doen, is steeds een
verwijzing; onze woorden en daden moeten aanwijzen dat Christus onder ons
aanwezig komt. Dit maakt ons ook wel iets meer ontspannen, “relaxed”; als het
niet lukt, als wij geen gehoor vinden, is dat geen reden om moedeloos te
worden of woedend [cf. Lk 9,52-56], wel om het stof van ons af te schudden en
verder te gaan. Wij zijn immers niet aan het voltooien; het heil hangt niet
af van ons! Opmerkelijk
vind ik het daarom dat de leerlingen twee-aan-twee uitgezonden worden [cf. Pr
4,7-12]. Dat geeft zeker ook met het oog op onze priesters tegenwoordig wel
te denken. Want als kloosterling woon ik met medebroeders in een communiteit
en ooit woonden er ook op de pastorie hier een pastoor met meerdere
kapelaans. Maar in het licht van Jezus’ zending vraag ik mij hardop af of het
wel zo’n goed idee is om pastores met een missie nu te verplichten om alleen
door het leven te gaan. Is dat werkelijk wat de Heer van al onze diocesane
priesters vraagt? Nog
zo’n verontrustend contrast: Laat bij binnenkomst het eerste woord “Vrede!”
zijn. Maar wat is het eerste woord dat gesproken wordt, als wij bij elkaar
binnenkomen, bijv. via een Facebookpagina? Gisteren bekeek ik op Youtube een filmpje van een vriend. De reacties – van
mensen die hem onbekend zijn – hadden weinig met vrede te maken. Maar
ook op een andere manier, bijv. via de reclame: de kleurrijke, vrolijke
advertenties die langs allerlei kanalen ons huis binnenkomen, brengen geen
vrede, maar onvrede: “U mist iets en wel ons product.” Onze samenleving
draait op zulke onvrede: Steeds méér willen, altijd groeien, vermeerdert de
onvrede die onszelf en heel de schepping uitput. Als
Zijn leerlingen zijn wij allen met gaven en talenten toegerust [Ps 66,7a] en gezonden om dáád-werkelijk te verkondigen
dat het Rijk Gods gekomen is [2Kor 6,2]. Kijkend in de spiegel die de Heer
ons vandaag voorhoudt, realiseren wij ons of wij hierop antwoorden en
doelgericht leven of nog niet. Bidden wij daarom dat wij door het vieren van
deze Eucharistie herkenbaar zijn als arbeiders voor de oogst: trouw, met
wijsheid, liefde, geloof en hoop: omwille van een wereld waarin Zijn
heerlijkheid verder doorbreekt [cf. Mt 13,33], en omwille van onszelf.
Amen. Bericht uit Frankrijk. Heel
wat pausen gaven Frankrijk de bijnaam ‘’de oudste dochter van de kerk’’. Niet
Italië dus of Spanje. Je zou het niet zeggen wanneer je op het tanende
kerkbezoek afgaat. In de Vredeskerk behoor ik met mijn 84 jaar tot de oudjes;
in mijn Franse parochie ben ik een van de jongeren. Die jongeren worden
gedomineerd door de priesters: vitale veertigers, meestal afkomstig uit
voormalige Franse koloniën, in ons geval Kameroen en Ivoorkust. Hun
Frans is perfect en voor mij - in dit buitenland toch nog altijd
een beetje allochtoon - voor 100 % verstaanbaar. Heel anders dan
de lokale uitspraak. Hun boodschap en hun opvattingen zijn echter streng
conservatief. Van de vernieuwing, die na Vaticanum
II verwacht werd en later van paus Franciscus is in hun pastoraal beleid
niets te merken. Vroeger vertelde ik hier in Frankrijk wel eens over de praktijk
van belijden in de Vredeskerk. Dan
keek men alsof men water zag branden. Niet vreemd dus dat de jongere
generatie nogal afwezig is in de kerk. Toch heb ik in de 18 jaar, dat ik vaak
even lang in zuid- west Frankrijk verwijl als in Nl, ervaren dat het
merendeel van de Franse samenleving nog door en door katholiek is. Al uit
zich dat niet in kerkgang, wordt er steeds minder gedoopt en kerkelijk
getrouwd en komen hier veel Fransen alleen in de kerk wanneer zij dood zijn. Een
van de weinige zichtbare symptomen van die katholieke wortels is het dagblad
La Croix, dat ik dagelijks digitaal lees. Een echte
katholieke krant zoals Nederland al heel lang niet meer heeft. Het ontstond
in 1880 als spreekbuis van zeer behoudend RK Frankrijk, werd na Vaticanum II steeds moderner en is die koers blijven
varen, zulks in tegenstelling tot velen aan de top van de kerkelijke
gemeenschap wereldwijd, anders dan onze paus. In
veel opzichten dringt hier tot mij door hoe bevoorrecht ik ben deel uit te
maken van de Vredeskerkgemeenschap, althans tot nu toe, want de toekomst
lijkt wat onduidelijk na de eucharistieviering op 31 maart. Maar
Frankrijk heeft iets wat Nederland dus weer mist: een eigentijds modern
katholiek dagblad dat zich kritisch opstelt tegenover het kerkelijk
establishment en kritische gelovigen een podium biedt. En
het wordt gelezen. Qua oplage is het nummer 5 van de landelijke dagbladen.
Daardoor weet ik dat een jongere generatie bereid is terug te komen in de
kerk wanneer die in staat blijkt tot enige vernieuwing. En dat groepen
gelovigen ageren tegen de pogingen van het kerkelijk gezag om misstanden, al
dan niet met een beroep op het kerkelijk wetboek, in doofpotten te stoppen.
Mensen die intens bezig zijn met hun katholieke wortels. Getalsmatig
niet altijd indrukwekkend maar hun bevlogenheid is hartverwarmend en
bevestigt het beeld dat de overgrote meerderheid van de autochtone Fransen
zich nog altijd beschouwt als katholiek. Dat geldt zelfs voor gelovigen, die
zo ontevreden zijn over hun kerk, dat zij ook op hoogfeesten de vieringen
mijden. Ik heb een digitaal abonnement op La Croix
en lees die krant dus door als ik straks terug ben. Mede als oppepper in ontkerkelijkend Nederland. Leonardo Jacobs ofs Verkondiging op het Hoogfeest van de Heilige Drie-Eenheid, zondag 16 juni
2019, in de kerk van OLV Maria Koningin van de vrede te Amsterdam Lezingen:
Johannes 16,12-15 door Pater Mark-Robin Hoogland C.P. (Passionist) De
waarheid. Poeh, daar deinzen we in eerste instantie toch een beetje voor
terug: dè waarheid, dat klinkt zo absoluut. We
worden overspoeld met nepnieuws, terwijl wat feitelijk juist is, bestempeld
wordt als onwaar. De groten der aarde verdraaien bewust feiten of zij worden
misleid – met alle gevolgen van dien. En misschien creëren we soms zelf onze
eigen waarheid, omdat de werkelijkheid nu eenmaal niet altijd goed uitkomt of
te pijnlijk is. De
waarheid, zegt Jezus ons vandaag, is niet gemakkelijk om te (ver)dragen [Joh
16,13]. Wat waar is, is soms schokkend en soms totaal anders dan je had
verwacht. Dit gold in Jezus’ tijd in ieder geval voor Diens lijden en sterven
en de betekenis ervan voor ons. Moslims zeggen nog steeds: dat kannie waar zijn, dat God toe zou laten dat degene die
gezonden is, sterft als een misdadiger aan het kruis. En: het kannie waar zijn dat juist die kruisiging dè openbaring is van wie God is, Gods macht en Gods
wijsheid [1Kor 1,18-25]. Het kannie waar zijn dat de
Ene God Vader, Zoon en Heilige Geest zou zijn. De
waarheid is niet gemakkelijk te dragen. Daarom krijgen wij van Godswege hulp toe-gezegd: de Heilige Geest. Kortom, God Zelf helpt ons
om de waarheid onder ogen te zien en te accepteren. Als Kerk, als geloofsgemeenschap,
zijn wij in antwoord hierop altijd zeer bezorgd geweest om de waarheid: in de
theologie, filosofie, in de ethiek (over goed en kwaad) [cf. encycliek Veritatis Splendor,
1993]. De
Geest helpt ons om met onze geloofsmysteriën om te gaan als mysterie; de
werkelijkheid van God is voor ons niet te doorgronden, met ons verstand. Ons
geloof – een gave van de Geest – helpt ons evenwel om te leven met- en vanuit
datgene wat we niet begrijpen maar wel de bron is voor ons leven. De Geest
beweegt ons naar elkaar toe, evenzo beweegt de Geest ons naar God toe. Tevens
helpt de Geest ons om de feiten onder ogen te zien. Want ook wat wij wèl met ons verstand kunnen doorgronden is soms maar
moeilijk te (ver)dragen, zeker als die werkelijk-heid
veel minder mooi is dan we verlangen. We kunnen ervoor weglopen, het
ontkennen. Want: het komt niet zo goed uit, “ik weet niet hoe ik hiermee om
moet gaan”, “ik kan er niks mee”. Menselijk
onvermogen is een realiteit. De apostel Paulus gaat wel op een heel
bijzondere manier om met Zijn eigen onvermogen: hij onderstréépt zijn eigen
zwakheid voortdurend, ook vandaag weer in de Tweede lezing. Hij rechtvaardigt
zichzelf niet, maar hij wòrdt gerechtvaardigd. De
innerlijke vrede in een leven met God is geen eigen verdienste, maar wordt
ons gegéven: genade heet dat. Mogen we dan nergens trots op zijn? Ja, op de
hoop die wij hebben op het eeuwige geluk. Inderdaad, ook die hoop is
uiteindelijk weer geschonken, maar het is aan ons om hierop te antwoorden en
vanuit die hoop te leven. Lastiger
is het meestal om om te gaan met het onvermogen van
anderen en vooral als je door hen teleurgesteld of pijn gedaan bent. Zo kun
je van binnenuit volledig geblokkeerd worden. Dan schrijf je de ander af; je kùnt niet anders. Of toch wel? Want in heel Zijn optreden
laat Jezus zien dat hoe wij met elkaar omgaan niet zozeer een quaestie is van jij-en-ik; altijd is onze relatie met God
daarbij in het spel. Als Petrus vraagt aan Jezus hoe vaak hij zijn broeder
moet vergeven, antwoordt Jezus niet alleen dat hij dit moet doen totdat hij
de tel kwijt is, maar Jezus plaatst het relationele probleem van Petrus en
zijn broeder in het licht van onze relatie met God [Mt 18,21-35]. D.w.z., ons
onvermogen om goed om te gaan met elkaar staat in geen verhouding tot ons
onvermogen om goed om te gaan met God. Zelfs t.o.v. elkaar kunnen wij onszelf
niet rechtvaardigen; onze eigen – nou ja ‘eigen’, onze gekrégen hoop op het
goede van Godswege beweegt ons om ons in ons onvermogen te laten
bewegen tot de vergevingsgezindheid die ook wij zelf nodig hebben. Op
de zondag van de Drie-Eenheid trekken wij na Kerstmis, Pasen en Pinksteren de
conclusie: God is voor ons, met ons en in ons. Het is daarom dat we op dit
Feest steeds Bijbelteksten lezen over God Die ons zozeer liefheeft, dat Hij
ons rakelings nabij komt en met ons het leven deelt en bij ons blijft, om ons
te redden. Onszelf redden kunnen wij niet [Ps
49,8v. Js 45,21]; Napoleon, Hitler, Stalin en Pol
Pot e.a. hebben het al eens geprobeerd. De
waarheid over God èn over ons mens zijn moet ons
daarom niet afschrikken, maar juist aantrekken, ook al is zij voor ons alleen
niet of maar moeilijk te verdragen. De grootste waarheid is N.B. God Die
liefde is Zelf en alles en iedereen die in overeenstemming is met Hem, is
waarachtig. Gods goede Geest beweegt ons daarom om recht te doen aan mensen als
mens en barmhartig te zijn, zoals wij dit in ons eigen vermogen alleen
niet kunnen. Is
dit niet bovenmenselijk, slechts weggelegd voor de engelen en een paar
heiligen? Ja, wel als God onbereikbaar en hoog in de hemel was gebleven. Maar
dat geloven wij niet; met Kerstmis en Pasen hebben wij juist gevierd dat God als
mens met ons geleefd heeft tot het uiterste toe. “Het was Mij een
genot om bij de mensen te zijn” [Spr 8,31]. In het
menselijke leven en sterven van Jezus Christus hebben wij de Wijsheid van God
leren kennen, op een manier die wij kunnen navolgen. En daarbij worden wij
dan ook nog eens door de Eeuwige Zelf geholpen, geïnspireerd (zoals we
vierden met Pinksteren). “Kannie waar zijn”? Is het teveel? Gaat het te ver? Gaat Gòd te ver? Telkens als wij een kruis slaan belijden wij
dat God voor ons is en in ons is en met ons is. Om te leven met dit mysterie,
om in ons onvermogen waarachtig samen te kunnen leven, vieren we Eucharistie:
in Brood en Wijn wordt het goede van God voor ons tastbaar concreet. Hij laat
ons hierin delen, en niet omdat wij het zouden verdienen! [genade: Rm 5,1-5] Mogen wij door deelname aan deze Eucharistie
groeien in de Wijsheid zoals wij die in Jezus Christus leerden kennen en
geïnspireerd worden om barmhartig anderen tot hun recht te laten komen –
omwille van ons welzijn en omwille van ons heil. Amen. Verkondiging Elsbeth
Greven, Tweede Pinksterdag 10 juni 2019, Maria, Moeder van de Kerk.
Vredeskerk, Amsterdam. Gelezen: Genesis 3, 9-15+20, Johannes 19, 25-30. Lieve
zusters en broeders, Vandaag
is de laatste dag van de Rembrandt-tentoonstelling in het Rijksmuseum. Daar
zijn alle kunstwerken van Rembrandt te bewonderen die het Rijksmuseum rijk
is. Toen ik deze tentoonstelling bezocht, raakte ik sterk onder de indruk van
een kleine ets, uit 1654. Rembrandt beeldt daarop Maria, Jozef en Jezus uit,
die na de viering van het joodse Paasfeest in Jeruzalem wandelend terugkeren
naar huis, naar Nazareth. Zij lopen daar met zijn drietjes, op een
bergweggetje, in de hitte. De twaalfjarige Jezus wandelt in hun midden en hij
houdt de hand vast van Maria en van Jozef. Ze zijn blij dat ze weer
bij elkaar zijn, want Jezus was drie dagen zoek geweest. Hij was tussen de schriftgeleerden in de tempel gebleven en had daar volop
met hen gepraat over de Schrift. Rembrandt
tekent hun drietjes hier, met een opgetogen Jezus, die nog vól is van zijn
ontmoetingen met de schriftgeleerden, en van wat
hij allemaal had gehoord en beleefd. Hij kijkt iets omhoog, naar zijn moeder
Maria, maar het lijkt ook alsof hij al verder kijkt. ‘Wist u niet dat ik bij
mijn Vader moest zijn’?, legt hij al vragend uit aan Maria en Jozef. Maria
loopt rustig door, nog beduusd over wat er is gebeurd. Maar zij hoort alle
verhalen van haar zoon aan, met haar blik wat naar beneden en bedachtzaam.
Deze gelaatsuitdrukking van Maria trof mij zeer bij Rembrandt. Dit is
nu wat zo vaak gezegd wordt over Maria, dacht ik, namelijk het ‘en Maria
bewaarde alles in haar hart’. Al
eerder waren er zeer bijzondere momenten voor Maria geweest: het bezoek van
de engel Gabriël, haar bezoek aan haar nicht
Elizabeth wier kind van vreugde opspringt in haar schoot, de herders die het
pasgeboren Kind erkennen, de oude Simeon en Anna in de tempel die profeteren
wat er allemaal gaat gebeuren, Jezus die zoekraakt en ‘bij zijn hemelse Vader
moest zijn’, en later zullen het alle wonderen zijn die haar Zoon verricht en
waarover zij zal horen, zijn onderwijs aan de mensen, de genezing die hij brengt,
maar ook de aankondiging van zijn lijden … Al
deze indringende gebeurtenissen heeft Maria, als gelovige joodse vrouw,
aangehoord, gezien, gevoeld en alles heeft zij aanvaard. Maar zij heeft het
niet zomaar aanvaard. Zij heeft het bewaard in haar hart, d.w.z., zij
heeft het overwogen, zij heeft het een plek gegeven, zij heeft het al biddend
gebracht bij de Vader. Wellicht kan zij zo aanvaarden: opmerkzaam, geduldig,
verstandig, moedig, met vertrouwen, altijd de wil van de Vader volgend. Maria
draagt de dingen mee in haar leven en vergeet niet ... Zij is ook een vrouw
vol vreugde en zij zong het daarom uit in haar lofprijzing. Een lofzang
waarin ook haar kennis van de oude Bijbelse teksten duidelijk wordt en waarin
zij vooral de trouw van God bejubelt. Ook dit had zij in haar hart bewaard! En
als geen ander ervaart Maria de liefde van de Vader, en beleeft zij in eigen
persoon die grote liefdeseenheid tussen de Vader en de Zoon. Een liefde
waarin zij deelt en waar zij volledig door vervuld raakt. Deze liefde draagt
zij. En deze liefde draagt zij ook uit – figuurlijk, maar ook
letterlijk, door de voldragen zwangerschap van Jezus. En in die liefde mogen
wij ons, op onze beurt, gedragen en gesterkt voelen. Velen
van ons ervaren Maria dan ook als een moederfiguur. Als iemand die ons
dichter bij Jezus brengt. Aan wie je iets kan vragen. Op wie je kan rekenen.
Voor Jezus zelf was zij bovenal een levensechte moeder; zij heeft hem
gebaard, gevoed, opgevoed. Ze heeft hem als moeder vast van alles geleerd. De
nederigheid, de trouw, de overgave, de dienstbaarheid, de moed, de compassie,
de kennis van de Schrift, de eenvoud, de liefde tot de Vader, het gebed, de
vreugde, dat alles heeft Jezus niet van een vreemde … Alleen
al hierom is zij voor ons, voor de Kerk, een Moeder. Haar geestelijk
moederschap reikt vèr, tot aan ieder van ons
vandaag, en vast ook in de toekomst. Haar moederlijke kwaliteiten kunnen een
voorbeeld zijn voor ons allemaal: voor mannen, voor vrouwen, voor jong en
oud. Zij is als een nieuwe Eva, die er bewust voor kiest om mee te werken aan
Gods heilsplan. Het kost de slang nu wèl zijn kop. Maar
nu staat Maria onder het Kruis …, zo vertelde het Evangelie ons daarnet. Ze
heeft Jezus gevolgd. Met haar eigen pijn en verdriet staat zij Jezus nu in
zijn lijden bij. Terwijl Jezus op het hoogtepunt van zijn lijden is, rust
zijn blik op zijn moeder, op Maria. Op de laatste momenten van zijn
mensenleven, wil Jezus haar beslist nog iets laten weten. Hun blikken vangen
elkaar. In hun ogen zien zij, en voelen zij, elkaars pijn. Maar in alle
geweld en kwaad is daar, wonderlijk genoeg, een moment van vrede en van
perspectief: ‘Dat
is uw zoon’. Jezus zegt het vanaf het Kruis tegen Maria: ‘Dat is uw
zoon’. Wéér moet Maria iets bewaren in haar hart. Hij zegt iets dergelijks
tegen zijn geliefde leerling die bij Maria staat: ‘Dit is uw moeder’.
Deze twee worden als het ware nu aan elkaar gegeven. Aan hen wordt gevraagd
om bij elkaar te blijven. En dat zal Maria doen, wanneer zij met de apostelen
blijft volharden in het gezamenlijk bidden, om in de geest van Jezus te
kunnen blijven leven, in zijn aanwezigheid. Zo heeft Jezus niet alleen
zichzelf gegeven, ook Maria heeft hij aan ons geschonken. Deze
‘nieuwe’ zoon die met Maria onder het Kruis stond, deze geliefde leerling, of
zo men wil, de discipel, de apostel, de volgeling, de Kerk, Rembrandt,
onze parochie Onze Lieve Vrouw Koningin van de Vrede, de moderne gelovige, u,
ik - zouden wij allemaal nu onze namen hier kunnen invullen en inkleuren, als
geliefde leerlingen? Zodat wij, met behulp van Maria, voor elkaar zorg
dragen, elkaar proberen te begrijpen en willen luisteren. Dat wij ook
meehelpen aan het Koninkrijk van God. Dat wij, in onze gemeenschap, zonder
angst kunnen wachten op wat komen gaat. Dat wij net zo moedig durven zijn als
Maria. Dat wij toelaten dat Maria ons verstand opent voor de Schrift. En dat
wij, net als Maria, de belangrijkste gebeurtenissen in ons leven kunnen ‘bewaren
in ons hart’. Dank u, Maria. Wees gegroet! Verkondiging PREEK
VREDESKERK
ZONDAG, 2 JUNI 2019 over:
Handelingen 7, 55 – 60, en Johannes 17, 20 – 26. Ik
hoef het u niet te vertellen, dierbare vrienden: We leven in roerige tijden.
We hebben een week achter de rug vol rumoer over de uitslag van
de Europese verkiezingen. De van oudsher bekende, stabiele partijen
hebben veel van hun aanhang verloren. Nieuwe partijen komen op;
zijn we vóór of tegen een sterk Europa? Wie gaat de kar trekken? Wat
wordt de toekomt? Hoe gaan we samen om met ons veranderende klimaat?
Met de migrantenstroom onze kant op? Met de toegenomen polaristie in de wereld? Kunnen we de vrede bewaren? Het zijn grote vragen,
grote problemen. Is er iemand die de weg wijst? Is er een richtingwijzer
die aangeeft welke kant we op moeten? Ook dichtbij huis kennen
we vragen die op antwoord wachten: Hoe gaat het verder met onze
kerk, waar mensen hun meningsverschillen niet onder stoelen of banken
steken? En wat wordt de toekomst van onze parochie? Dat
zijn allemaal vragen die ons bezig houden, de ene meer dan een andere.
En we brengen onze verwachtingen en zorgen deze morgen mee
naar de kerk. We leggen ze neer bij God in onze voorbeden of in stil
gebed. We vragen onze Heer om hulp, om antwoord, een antwoord dat
ons verder helpt en onze angst en onzekerheden wegneemt. Het
antwoord dat we steeds weer krijgen van God, dat antwoord is zijn Zoon,
Jezus. Komt allen tot mij, die belast en beladen zijt, en ik zal u verkwikken.
Ik, zegt Jezus, Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Volg
Mij, en je zult alle problemen het hoofd kunnen bieden. Zo komen we
hier bij elkaar om naar Jezus te luisteren; te kijken naar wat Hij doet,
waar die weg heen leidt. Vandaag
leidt die weg naar de bovenzaal, waar de leerlingen bijeen zijn.
Toen Jezus hen op die berg zegende om naar zijn Vader terug te keren,
had Hij hen opgeroepen om bij elkaar te blijven en te wachten op
de Helper, die de Vader belooft heeft en hen zal sturen. Zo zitten zij bij
elkaar en wachten. En wij sluiten ons vandaag bij hen aan en wachten
met hen mee. Maria is in hun midden, en ook de vrouwen die Jezus
geholpen hadden en gevolgd zijn. Vermoedelijk hebben zij met elkaar
gesproken over alles wat was voorgevallen, alles wat zij hadden beleefd
in de afgelopen weken.Het was allemaal zo
verwarrend en onbegrijpelijk. “Het
is goed voor jullie dat Ik weg ga,” heeft Jezus hen gezegd. Want als
Ik niet weg ga kan de Helper niet komen. Hoe moeten we dat verstaan?
Jezus loopt de Heilige Geest toch niet voor de voeten? Nee, Jezus
loopt de Heilige Geest niet voor de voeten; Hij loopt zijn volgelingen
voor de voeten. Zolang Jezus in hun midden is, met zijn natuurlijk
lichaam of met zijn verheerlijkt lichaam, zolang blijven zijn volgelingen
zich aan Hem vastklampen. Toen Maria Magdalena op die vroege
morgen van die eerste dag van de week Jezus levend ontmoette in
de tuin, toen wilde zij Hem vasthouden. Ze wist zich van geluk geen raad.
Rabboeni, lieve Meester, riep ze uit en dacht
alleen maar dat ze Hem
nooit meer los zou laten. Maar dan zegt Jezus heel duidelijk: Nee! Houd
me niet vast, maar ga! Ga naar mijn broeders en zusters en meld hen
dat Ik leef en dat Ik hen zal voorgaan. Wat Jezus hen zegt is: Het wordt
tijd dat jullie niet langer achter Mij aanlopen. Ik heb jullie alles gezegd,
alles geleerd, alles getoond wat ik van de Vader als opdracht had
gekregen. Nu is het jullie beurt! Als Ik in levende lijve in jullie midden
blijf, blijven jullie je achter Mij verschuilen. Nee, het is goed voor
jullie en voor alle mensen, dat Ik naar de Vader ga. Jullie moeten nu
op eigen benen gaan staan, je eigen creativiteit aan het woord laten. Jullie
moeten uitzwermen naar alle landen en volken om hen de blijde boodschap
te brengen; de boodschap dat God als een liefhebbende Vader
is. Dat Hij van ons houdt, zodat wij beminde mensen zijn. Dat de liefde
de enige weg is die leidt naar vrede en eenheid tussen de mensen.
En wees niet bang: Ik blijf bij jullie, alle dagen, tot aan het einde
van de tijden. Ik blijf bij jullie door die Helper, de Heilige Geest, mijn
Geest, die jullie altijd weer zal oproepen om van elkaar te houden en
je nooit door tweedracht, angst of jaloezie uit elkaar te laten drijven. Het
is goed, lieve mensen, om ons met onze verbeeldingskracht te laten opnemen
in de kring van die eerste volgelingen van Jezus, en te ervaren
wat zij hebben ervaren. Dat wij vandaag kerk zijn en als volgelingen
van Jezus hier bijeen zijn, dat hebben wij te danken aan die eerste
groep leerlingen, die de les van Jezus en zijn Geest goed hebben begrepen.
Ze zijn inderdaad opgestaan. Ze zijn de ingevingen van de Geest
gevolgd. Hebben alle hindernissen en tegenwerking overwonnen en
hebben het goede nieuws verkondigd. Toen was het hun beurt. Nu is het
de onze. Wij
leven in een andere tijd. Wij leven in een nieuwe wereld. Als wij als volgelingen
van Jezus zijn boodschap willen doorgeven aan een volgende
generatie, dan zullen we moeten opstaan en aan de slag gaan. Op
de eerste plaats door de boodschap zelf te beleven en inderdaad met
God en met elkaar verbonden te blijven in liefde. Daaraan zal de wereld
erkennen dat wij Jezus' leerlingen zijn. En we zullen de vele problemen
die op ons af komen tegemoet moeten treden met al onze talenten
en creativiteit, gevoed door eerbied en liefdevol respect voor onze
medemensen. Weest niet bang, de Heer is bij ons. Hij blijft ons steunen
en helpen. Zijn Geest zal ons de weg wijzen naar vrede en gerechtigheid
en uiteindelijk naar het huis van de Vader, Amen ------------------------- Gregory
Brenninkmeijer S.J. De
Lairessestraat 61 1071
NT Amsterdam Tel:
0031 20 4707600 Verkondiging -Ton van Hal 12 mei “Roepingenzomdag’ 12
mei
2019
Lieve zusters en broeders Die
schapen, dat zijn wij dus. En de herder is Jezus . Dat
Jezus dat beeld gebruikt is niet zo vreemd, want een herder met schapen
die zag je gewoon elke dag lopen toen, in Palestina. Bij ons is
dat natuurlijk niet meer zo, tenzij je bv vlak bij de Ginkelse
heide woont. Daar zijn nog 2 herders met kudden . Misschien
vinden we dat beeld eigenlijk niet zo fijn meer: wij zijn toch niet
meer die makke schapen die in de jaren 50 precies deden wat ons gezegd werd
door de meester, door Bromsnor of door de kapelaan? Nee,
maar we begrijpen evengoed wel wat er bedoeld wordt: Jezus, de goede
herder, hij kent ons bij naam, staat er. Hij beschermt ons, Hij redt ons als
we gevaar lopen Hij roept ons terug als we verdwaald dreigen te raken.
Hij leidt ons door het leven. De
vraag is wel: WILLEN wij luisteren naar de stem van onze herder, willen
wij hem blijven volgen, willen wij door Hem door het leven geleid
worden? wij kunnen zelf beslissen of we tot Jezus’kudde
willen horen. En
willen wij wel bij die kudde blijven horen nu die steeds kleiner
en onaanzienlijker wordt en er zoveel narigheid is. Heeft dat eigenlijk nog
wel zin? Zullen we het maar opgeven? We kunnen het trouwens in onze verlichte
tijd toch ook wel zonder herder af? Je laten leiden door iets of iemand
en dan nog wel in een kudde: niet meer van deze tijd. Ja,
zo denken veel mensen tegenwoordig, misschien ook wel onze eigen kinderen en
kleinkinderen maar WIJ NIET, want wij voelden ons vanmorgen GEROEPEN om hier
samen te komen. Wij herkennen nog de stem van onze herder en wij erkennen Hem
ook als onze leidsman. Wij mogen alles aan Hem vragen, en aan zijn
Moeder. Wij willen Hem niet missen in ons leven. En wij voelen ons thuis in
onze kleine kudde en in die grote kudde van 2,2 miljard Christenen. Wij mogen
de hulp en steun en kracht ervaren van de Sacramenten. Wij houden ervan God
te eren. Wij willen bij Jezus horen. En bij elkaar. Nu
kom ik even bij de eerste lezing. Die
dekselse Paulus met zijn collega Barnabas (en Petrus en al die anderen van de
begintijd) reizen daar de hele wijde omgeving af om de blijde Boodschap
van Jezus te verkondigen. En als hun geloofsgenoten, de Joden, die
boodschap niet willen horen en met stenen beginnen te gooien, dan wenden
Paulus en al die anderen zich gewoon tot de zogenaamde heidenen,
de mensen die, zeg maar, niet van het houtje zijn. Als
we dat proberen te vertalen naar onze tijd en situatie dan zeg ik: Onze
kinderen en kleinkinderen gaan meestal niet meer naar de kerk, Velen laten
zich nu ook uitschrijven (wat dan ook wel consequent is
natuurlijk). Zij zijn heidenen geworden. Maar
Jood, Christen of die (zogenaamde) heiden van Paulus’ tijd
en van onze tijd: ALLE mensen kunnen worden aangesproken door die
innerlijke, zeg maar Goddelijke roepstem om te kiezen voor het goede,
om de wil van de Vader te doen. Onze kinderen en
kleinkinderen, al die zogenaamde heidenen van vandaag: misschien doen zij even
goed de wil van de Vader, Wat
houdt dat in, de wil doen van de Vader? Dat lezen we heel duidelijk in de
Schrift en dat weten we allemaal eigenlijk wel heel goed: De
hongerigen spijzen De
dorstigen laven De
naakten kleden De
vreemdelingen herbergen De
zieken verzorgen De
gevangenen bezoeken De
doden begraven 8.
Paus Franciscus heeft naar
aanleiding van de encycliek Laudato Si' een "achtste werk van
barmhartigheid" genoemd: "Laat ons barmhartig zijn voor ons
gemeenschappelijk huis". De aarde. Deze
zondag is zgn roepingenzondag. Het
kan denk ik nooit kwaad om te bidden voor nieuwe priesterroepingen. Maar
laten we het ook eens zo bekijken (en ik onderstreep hier eigenlijk gewoon
wat Elly al een paar weken geleden in de Klok schreef : “na het feest”. Het
is nog te lezen op de preekpagina van de site): Wij
allemaal voelden ons GEROEPEN om vanmorgen hier naar de kerk te komen. Koster
… heeft ons op zijn manier geroepen door de klokken te laten luiden (en al
die andere taken te vervullen die nodig zijn voor de Eucharistieviering). Marga
heeft de koorleden geroepen om vandaag te komen zingen ter ere Gods Michiel
voelde zich geroepen om het orgel te komen bespelen Martin
Schneeberger, de akolieten,
zij zijn geroepen om hier vanmorgen te zijn (door Elly) Ik
ben geroepen om een korte overweging te doen door de coördinator Suzette Francesco
en al die anderen voelen zich geroepen om straks hardop hun voorbeden te doen Als
de collecte zo komt voelen een paar mensen zich geroepen om met de schalen
rond te gaan Gelukkig
zijn er weer mensen geroepen door Gini om koffie te zetten voor straks De
hele week zitten er mensen ‘s-middags in de kerk om gasten te ontvangen, Thea
heeft ze geroepen. Morgenavond
zijn er weer 22 mannen en vrouwen die zich geroepen voelen om een mis in te
studeren (en woensdag en donderdag hetzelfde). Dinsdagochtend
komen weer 12 mensen de kerk schoonmaken, geroepen door (alweer) Elly Zo
kan ik nog wel even doorgaan. Maar dat zijn nog maar “roepingen” op ons eigen
kleine vlak. Hartstikke
nodig, want onze kleine kudde willen we toch wel heel graag in stand houden.
Maar wat in mijn ogen nog veel belangrijker is: dat wij de roepstem van Jezus
blijven horen: De hongerigen spijzen, de dorstigen laven, enzovoort. Lieve
mensen, laten we dankbaar zijn dat wij ons geroepen voelen, en ook dat wij
een beroep op anderen mogen doen. Maakt dat niet voor een groot deel de zin
van het leven uit? Betrokkenheid? Tot
slot: Martin Schneeberger gaat volgende week weer
naar Lesbos om de vluchtelingen daar te helpen. Hij voelt zich daartoe
geroepen. Ik stel voor dat wij ons ook geroepen voelen om iets te
betekenen voor die arme mensen daar. We kunnen niet allemaal gaan, maar wel
kunnen we Martin een flink bedrag meegeven, zodat hij daar echt ook namens
ons kan zijn. Voel je GEROEPEN straks bij de uitgang. AMEN Verkondiging 22 april 2019 (Tweede Paasdag), door Marco Voorhuis Lezingen:
Hand 2,14 +22-32, Psalm 16, Mt 28, 8-15 Jezus is niet dood. Hij leeft. Dat is de
ongelooflijke boodschap van Pasen. Hij stierf aan het kruis, werd in een graf
gelegd, en stond drie dagen later op uit de dood. Ongelooflijk, ook in die
zin dat het voor velen in onze tijd zeer moeilijk is om te geloven dat zoiets
echt gebeurd zou kunnen zijn. Want tegenwoordig willen we bewijs, op welke
manier dan ook. We zijn immers na twintig eeuwen beschaving rationeel en
wetenschappelijk geworden. En iets dat niet aangetoond kan worden, is volgens
velen irrelevant en niet de moeite waard. Aangetoond moet het zijn, het
liefst met foto’s, zoals onlangs dat zwarte gat. Honderd jaar nadat Einstein
opperde dat er zoiets als een zwart gat bestond, is er nu een foto. En
bestaat zo’n gat dus eindelijk echt! Laatst
sprak ik iemand, die zei: ‘ik vind het al moeilijk om te geloven dat Jezus
heeft bestaan, al helemaal dat hij na zijn dood is opgestaan en nog steeds
leeft. Als Jezus nou een Instagramaccount zou hebben, zou ik hem misschien
wel volgen…’ Inderdaad…
Waarom, beste mensen, zouden we aannemen dat Jezus anno 2019 nog steeds
leeft, terwijl daarvan geen snipper bewijs is? Waarom, als er geen enkel feit
is waarmee we – al dan niet wetenschappelijk – kunnen aantonen dat Hij nog
steeds onder ons zou zijn? Afgelopen
zaterdag was het 20 april. Dat was vroeger voor mij een bijzondere datum.
Want op die dag was mijn opa jarig, en dat werd goed gevierd. Hij was een
bijzondere man, mijn opa, principieel en zeer gelovig. Hij maakte zich, weet
ik nog, enorm druk over Joop den Uyl, want die deed heel verkeerde dingen.
Maar mijn opa was niet iemand die alleen maar met de mond principes beleed.
In de oorlog heeft hij veel risicovolle dingen gedaan. Over
de oorlog gesproken… Weet u wie er vroeger ook jarig was op 20 april? Nou?
Adolf Hitler… Dat is nu een naam die je in de kerk niet zo vaak hoort. En de
verjaardag van Hitler werd door de Duitse bezetter in de jaren 40-45 groots
gevierd, met veel vlagvertoon, marsmuziek en bombarie. Dat zal voor mijn opa
een grote ergernis zijn geweest, want hij verfoeide alles wat met de nazi’s
te maken had. Mijn
opa was van 1907, een katholieke boerenzoon die in een Twents dorp een eigen
bakkerij begon. In 1939 werd hij gemobiliseerd en in mei ’40 vocht hij op de
Grebbeberg. Hij werd als krijgsgevangene afgevoerd naar Duitsland. Mijn oma,
die drie kleine kinderen moest verzorgen en de bakkerij bestierde, heeft
maandenlang niet geweten of mijn opa überhaupt nog leefde. Kunt u zich dat
voorstellen, een moeder van drie met een bedrijf en je weet maandenlang niet
eens of je man nog leeft. Uiteindelijk kwam opa na vijf maanden terug, sterk
vermagerd en onder de luizen. Het enige wat hij kwijtwilde was dat hij in dat
kamp ratten had gegeten. Zo weinig kregen ze daar te eten. En
ging hij daarna in alle rust afwachten tot de oorlog voorbij was? Nou nee.
Ondanks het feit dat er bij mijn opa en oma een Duitse officier was
ingekwartierd, verleenden zij hulp aan Joodse onderduikers. Die zaten in de
kelder, terwijl de officier op zolder huisde. Mijn opa verzorgde voedsel voor
onderduikers in de omgeving, en nam deel aan het verzet. En er kwamen in die
oorlogsjaren nog twee kinderen bij. Denkt
u zich dat eens in: een gezin met vijf jonge kinderen, een huis met een
Duitser erin én onderduikers, en daarbij nog verzetswerk ook… Dat moet vijf
jaar lang ongelooflijk moeilijk zijn geweest, die spanningen, die
onzekerheid. Hoe hebben zij dat kunnen dragen? Wat heeft mijn opa en oma
bezield om dergelijke risico’s te nemen? Jarenlang? Misschien
zegt u: heb je dat nooit aan ze gevraagd? Nee, ik wist vroeger geeneens wat
ze in de oorlog hadden gedaan. Daar werd later nooit meer over gepraat, door
niemand; u kent die generatie misschien nog wel. Je sprak er niet over. Pas
vele jaren na hun dood hoorde ik er iets over van mijn oudste tante, die zich
er nog wel iets van die jaren kon herinneren. Het
blijft een ongelooflijk iets: waarom zetten mensen hun leven op het spel om
anderen belangeloos te helpen? Waarom riskeren mensen hun gezinsleven, hun
welzijn, hun hele bestaan? Ik kan het mijn grootouders niet meer vragen, maar
ik denk dat het iets te maken heeft met hun geloof. Hun geloof in de
opgestane Christus. Het geloof dat er iemand is die sterker, krachtiger,
groter is dan oorlog en dood. En mijn grootouders hadden daar helemaal geen
bewijs voor nodig; voor hen stond het vast als een huis dat je moet strijden
voor een zaak die groter is dan verlies van lijf of goed, namelijk voor een
zaak die gaat om het instandhouden en doorgeven van
het Licht, de Waarheid, het Goede. Niet
alleen mijn grootouders namen Jezus ten voorbeeld. Al twintig eeuwen lang
zijn er mensen die zich laten inspireren door Hem, die Hem navolgen, die
dingen doen die aan het ongelooflijke grenzen, grootse dingen, maar ook hele
kleine dingen soms, op grootse wijze. En
ik denk bij mezelf: Zolang er mensen zijn die anderen helpen met gevaar voor
eigen leven, zolang mensen niet zichzelf op de voorgrond stellen, maar
zich kunnen wegcijferen ten bate van anderen, zolang mensen over hun eigen
schaduw durven heenstappen en een ander de hand willen reiken, zolang mensen
kunnen vergeven terwijl hen groot onrecht is aangedaan, zolang mensen kunnen
veranderen in het grote of in het kleine en iets durven doen dat tegen hun
eigen belang ingaat, zolang mensen strijden tegen onrecht, leugens en bedrog,
zolang mensen hun leven zonder voorbehoud durven leggen in handen van Jezus,
zolang mensen zich in tijden van nood en leegheid toch gedragen weten, zolang
mensen in hun hart ruimte willen maken voor anderen, hoe beschadigd ze zelf
ook zijn, zolang mensen hun vertrouwen stellen in die ander die tweeduizend
jaar geleden aan een kruis werd genageld en stierf, ongeacht of er nu sprake
is van bewijs of niet … …
zolang de geest van Jezus dat nog steeds met mensen doet, al eeuwenlang, dan
weet ik zeker dat je kunt zeggen: Jezus is niet dood. Hij leeft.
|
|