Vredeskerk        

RK PAROCHIE VAN ONZE LIEVE VROUW KONINGIN VAN DE VREDE – AMSTERDAM               

 

HOME  |   ADRES-CONTACT-LINKS |  VIERINGEN |   SACRAMENTEN  |   PREKEN |    CARITAS  |    BIDDEN   |     HISTORIE |    KOREN  

Preek pater Marc Lindeijer sj dd 24 november 24

In de tijd van Jezus waren er geen presidenten of partijsecretarissen, werden heersers niet gekozen of benoemd, maar grepen ze of erfden ze de macht en waren vorst, koning, keizer, die hoogstens gekroond en gezalfd werden als teken dat de uiteindelijke macht een hogere was - de macht van God. Ten tijde van de instelling van het hoogfeest van Christus Koning hadden de meeste koningen en keizers plaatsgemaakt voor presidenten of partijsecretarissen, maar hun ambt kon geen beeld zijn voor de waardigheid van Christus, om de eenvoudige reden dat Hij zijn waardigheid aan zijn geboorte ontleende, niet aan verkiezingen, en haar bovendien levenslang - voor eeuwig dus - zou bekleden. “Zijn heerschappij is een eeuwige heerschappij die nooit vergaat, zijn koninkrijk gaat nooit te gronde.”

Om heerschappij gaat het dus, meer dan om een historische titel, die we maar gebruiken bij gebrek aan beter. Maar heerschappij over wie of wat? Wie goed geluisterd heeft, zal in de lezingen van vandaag drie domeinen hebben kunnen onderscheiden waarover Christus een eeuwige heerschappij voert. Het eerste domein hoorden we in de eerste lezing: “alle volken, stammen en talen brachten Hem hun hulde”. Een heerschappij dus, niet over gebieden maar over mensen, niet over individuen maar over groepen, want het Rijk van Christus Koning is allereerst een sociaal rijk, dat de maatschappelijke verbanden wil heiligen zoals zij bestaan; in zijn Rijk geen integratie- of acceptatiecrisis, nee, allen zijn er één.

Maar dat gaat niet vanzelf, zoals we weten, en dat brengt me bij het tweede domein waarover Christus een eeuwige heerschappij voert. We vinden het in de tweede lezing: Hij, Christus, heeft “ons gemaakt - zo lezen we daar - tot een koninkrijk van priesters voor zijn God en Vader”. Het moge duidelijk zijn dat daarmee niet alleen de gewijde bedienaren worden bedoeld, maar alle gedoopten, die delen in het algemene priesterschap van Christus. Wat doet zo’n ‘priester in algemene zin’? Wat Christus doet, “die ons liefheeft en die ons van de zonden heeft verlost door zijn bloed”: zo’n priester - u en ik, man en vrouw, jong en oud en ga zo maar door - zo’n priester heeft drie taken, namelijk liefhebben, vergeving schenken en samenbrengen, in één woord: barmhartigheid bewijzen ‘door zijn of haar bloed’, oftewel met de volle maat van Christus, die zijn leven heeft gegeven voor ons heil.

Christus voert een eeuwige heerschappij over mensen, groepen van mensen, die priester voor elkaar moeten zijn, die bereid zijn om tot het uiterste te gaan om Christus’ Rijk van liefde, gerechtigheid en vrede te vestigen. Tot zover zal het u allemaal heel bekend klinken en zult u, met “alle stammen der aarde” in de tweede lezing kunnen zeggen: “Ja. Amen!” Maar er is nog een derde domein waarover Christus een eeuwige heerschappij voert. Het wordt genoemd in het Evangelie en het zal u mogelijk verrassen. Pontius Pilatus ondervraagt Christus over diens koningschap en denkt daarbij in de categorieën van zijn tijd: wereldlijke macht over een welbepaald gebied. “Mijn koningschap is niet van deze wereld”, antwoordt Jezus. Waarvan is het dan wel? Wie luisteren naar Hem, wie buigen voor Hem, wie dienen Hem? “Alwie uit de waarheid is, luistert naar mijn stem.” Christus is koning van de waarheid, of beter nog: Hij is de Waarheid zelf, zoals Hij de Weg is en het Leven. God-Mens als Hij is, kan die waarheid geen abstracte waarheid zijn; zij is een waarheid van vlees en bloed, van geest en leven die ons innerlijk transformeert in de mate dat wij ons met Hem, met Christus, bekleden en priester zijn voor elkaar. “Ziedaar de Mens”, zal Pilatus wat later zeggen, wijzend op de gegeselde, met doornen gekroonde en ter dood veroordeelde Jezus. ‘Ziedaar de Waarheid. Ziedaar de hogepriester van het Nieuwe Verbond. Ziedaar de Koning die wil heersen in ons hart en ons wil samenbrengen in zijn eeuwige liefdesrijk.’ Kom, Heer Jezus, kom!

 

 

 

 

 

Het ‘penninkske van de weduwe’ - eigenlijk waren het twee penningen - is spreekwoordelijk geworden voor alles geven van het weinige dat je bezit. Haar houding van offervaardigheid en godsvertrouwen wordt weerspiegeld in het verhaal van die andere weduwe, te Sarefat, over wie we hoorden in de eerste lezing. Ze had “geen brood meer; alleen nog maar een handvol meel in de pot en een beetje olie in de kruik”. Dat had ze voor zichzelf en haar zoon kunnen bewaren, maar ze maakte er een brood voor de profeet Elia van, vertrouwend op diens woord dat het haar daarna niet aan meel en olie zou ontbreken, totdat het weer zou gaan regenen. En zie, het wonder geschiedde. We mogen ervan uitgaan dat de weduwe uit het evangelie vanuit diezelfde houding handelde, die verstandige mensen ‘roekeloos’ noemen en gelovige mensen ‘vertrouwvol’. Wie enigszins bekend is met het leven van de heiligen herkent die houding zeker, waarbij meteen opgemerkt mag worden dat de heiligen nooit hun eigen belang zoeken, maar altijd dat van de ander. Edelmoedigheid mag het derde trefwoord van vandaag zijn, naast offervaardigheid en godsvertrouwen.

Misschien klinkt het allemaal wat abstract - ‘mooi, maar wat kan ik ermee?’ -, dus laten we eens kijken hoe die drie trefwoorden op ons leven van toepassing kunnen zijn. De bekoring is om er een driestappenplan van te maken, waarbij we ons eerst in het ene moeten oefenen, dan in het andere en ten slotte in het derde, maar zo werkt het niet, evenmin als het zo werkt met geloof, hoop en liefde: ze zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden en moeten altijd samen beoefend en geleefd worden. Misschien helpt een klein voorbeeld uit mijn eigen leven. Ik was druk bezig met het schrijven van een artikel dat niet echt vlotte, toen ik gebeld werd door één van de kerkwachten: een jongeman die wilde biechten. Op zo’n moment kun je drie dingen doen: zeggen dat je geen tijd hebt; mopperend tóch gaan; of blij zijn met de kans om iemand een moment geestelijk bij te staan. Het eerste doe ik niet snel, het tweede veel vaker - ik ben nogal werkgericht, té werkgericht zeggen mijn huisgenoten -, maar nu deed ik het derde: ik ging én graag. “Daar ben ik voor gewijd”, zeg ik dan tegen de persoon die met zo’n vraag komt en zich excuseert dat hij of zij me lastigvalt. Het biechtgesprek was goed - een jongen uit Brazilië, wiens woonplaats ik zelfs bleek te kennen - en na een kwartiertje zat ik weer achter mijn bureau en vlotte het artikel plots een stuk beter. U zult de drie trefwoorden zeker hebben herkend: offervaardigheid om met mijn werk te stoppen; edelmoedigheid om deze jongen geestelijk bij te staan; en godsvertrouwen, want mijn ervaring is dat tijd die aan God gegeven wordt, bijvoorbeeld in het geestelijk dienstwerk, altijd wordt ‘terugverdiend’ doordat alle andere dingen daarna veel beter gaan.

Ik ben begonnen met te zeggen dat we van de drie trefwoorden geen driestappenplan kunnen maken, maar daar moet ik toch gedeeltelijk op terugkomen. Het is namelijk niet zo dat we alle drie op dezelfde manier kunnen beoefenen. Godsvertrouwen is een genade, iets waar we eerst en vooral voor moeten bidden, wat in mindere mate ook geldt voor edelmoedigheid, een dochter van de liefde. Offervaardigheid daarentegen kunnen we min of meer op eigen kracht beoefenen, in allerhande vormen, zoals geven aan een goed doel of helpen in nood. Het ene offer van Christus waarover de tweede lezing spreekt, kunnen wij op velerlei wijze mee voltrekken, waarbij de waarde van onze offers toeneemt in de mate dat we deze met het offer van Christus verbinden - het ene offer dat allen verlossing heeft gebracht. De weduwe van Sarefat kon dat nog niet en de weduwe in de tempel evenmin. Wij daarentegen kunnen elke zucht en elke zorg, elke euro en elke minuut besteed aan een ander, offeren in Jezus’ Naam, in het geloof en de overtuiging dat we zo het meest en het best bijdragen aan het heil van allen. Meer wordt er van u en mij niet gevraagd.

Pater Marc Lindeijer sj, 10 november 2024

 

 

25e zondag door het jaar, zondag 22 september 2024
evangelie: Marcus 9,30-37
Wijsheid 2,10-20. Psalm 54. Jakobus 3,16-4,3

 

Belangrijk zijn

Wie is toch de belangrijkste? Wie heeft het meeste aanzien? Wie het vaakst op tv is, of de meeste volgers heeft op sociale media? Gezien worden, daar lijkt het menigeen om te doen. En velen kijken tegen hen op of proberen zelfs te worden zoals zij…

Vind je jezelf belangrijk? Want we zijn gedoopten, gelovigen en we kunnen zeggen: “Mij gaat het erom God te dienen en de gerechtigheid,” of “het algemeen belang.” Maar desondanks kan het zijn dat we onbewust of halfbewust toch onszelf in het middelpunt plaatsen. Hoe vaak gebeurt het niet dat in het heetst van de strijd in ons een enorme geldingsdrang of overlevingsdrang bovenkomt en dat we dan uit het oog verliezen waar de ware menselijke grootheid te vinden is? [cf. Mk 8,35]

Het is ironisch en pijnlijk om te zien dat Jezus vandaag Zijn lijden en sterven aankondigt – voor de tweede keer – en dat de apostelen, de mensen die het dichtst bij Hem staan, vervolgens met elkaar gaan discussiëren over de vraag wie van hen de eerste, de premier mag worden in ‘het eerste kabinet van Christus Koning’. Ze staan op de drempel van een enorm drama. Jezus geeft dit duidelijk aan! Maar deze ‘grote’ mannen zijn alleen maar bezig met zichzelf.

Wij zien die ironie. Bij anderen en achteraf kun je zoiets wel helder waarnemen. Maar in je eigen situatie heb je vaak dat overzicht niet. Daarom houdt Jezus ons in het Evangelie een spiegel voor: óók volgelingen van Hem, óók Zijn uitgekozen leerlingen kunnen teveel met zichzelf bezig zijn…

Hoezeer we ook bezig zijn met onszelf, onze doelen bereiken we niet, zegt Jakobus [Jak 4,2a]. We zien in het groot (zoals in het Midden-Oosten en in Oekraïne) hoe vrede en gerechtigheid zich niet met list en bedrog en overmacht laten afdwingen. In naam van de gerechtigheid nota bene wordt over weerloze mensen, vrouwen en kinderen gewoon heen gewalst. Jezus echter plaatst een kind in ons midden: wie omziet naar kinderen en andere kwetsbaren zoals ouderen en zieken, mensen met een beperking en rechtelozen (vluchtelingen, minderheden), verwelkomt de Heer Zelf in zijn/haar leven [Mk 9,37 cf. Mt 25,35=40]. Dàt is de weg waarlangs wij zullen ontvangen wat we ten diepste verlangen.

Met al dat vechten bereik je niks, vervolgt Jakobus; het brengt vooral onrust en in de strijd gaan mensen van alles doen wat het daglicht niet verdraagt, om maar te winnen [Jak 3,16]. Wie daarbij dan bidt om de overwinning, heeft niet tot God gebeden, maar bijt zich allen maar vast om zijn eigen doelen te bereiken [Jak 4,3]. Nee, niet door het gevecht, maar in vrede wordt gerechtigheid voortgebracht [Jak 3,18].

Maar wat gebeurt er dan als je bidt? – niet als je standaard-gebeden afraffelt, maar wat gebeurt er als je stil wordt, als je je openstelt voor de Wijsheid en de Inspiratie die we niet zelf maken? Wat gebeurt er als je je hart openlegt en luistert naar Gods Woord dat tot ons komt in de persoon van Jezus Christus? Wat gebeurt er als je ’s avonds voor het slapen gaan jouw verhaal van die dag naast het grote Verhaal legt en vraagt om in Zijn Geest te groeien in oprechtheid, vrede en ware menselijkheid? “U bereikt niks, omdat u niet bidt,” d.w.z. we bereiken niets omdat we niet openstaan, niet in contact zijn met God, de Bron en het Doel van het leven en al het goede, omdat we teveel bezig zijn met onszelf.

In confrontatie met de grote vragen van deze tijd hebben we meer dan ooit het Evangelie en het gebed nodig om te ontdekken wat het betekent om hier en nu leerlingen en navolgers van Christus te zijn – anders laten we ons voor we ’t weten meeslepen door onze angst en onze boosheid (want die zijn groot!). Als wij wel geraakt worden als wij in de Eucharistie het lijden van Christus gedenken [cf. W 2,11-24. Mk 9,31], maar ons afsluiten voor het lijden van medemensen en achteloos voorbijgaan aan het lijden van heel de kwetsbare schepping… Als  als wij God vragen om gehoord te worden [Ps 54,4, cf. de Voorbede], maar doof blijven voor de stem van onze naasten [Mk 12,28-33 cf. Mk 9,25]… Als wij onszelf zo belangrijk gaan vinden [Mk 9,34. Jak 3,16], dat wij anderen die “anders” zijn als tweederangs mensen gaan behandelen, zijn wij het niet waard om katholieken en christenen te heten.

Als Jezus merkt dat Zijn leerlingen vooraleerst aan zichzelf denken, zet Hij Zich neer en roept Hij hen allen bij Zich [Mk 9,35a]. Zo gebeurt dat ook hier vandaag, nu Hij ons samen-brengt rond Zijn tafel. Hier leert Hij ons in woord en brood en wijn wat het betekent om niet zo met jezelf bezig te zijn, maar om jezelf te geven, helemáál, om anderen te dienen met het doel dat mensen, àlle mensen, kunnen leven zoals God het heeft bedoeld: in liefde, hoop en geloof [Mk 9,35-37 cf. Joh 10,10. 1Kor 12,31-13,13. Fil 2,5-8 etc.].

In die geest zegt Jakobus: de wijsheid die van God komt, is het meest zuiver en maakt ons daarom vredelievend, vriendelijk, altijd voor rede vatbaar, vòl van barmhartigheid en zo laat zij ons goede daden voortbrengen: niet sluw, maar onpartijdig, eerlijk en oprecht [cf. Jak 3,17]. Wie zo leven, zijn in Gods ogen belangrijk, want zo dragen mensen daad-werkelijk bij aan het komen van Zijn Koninkrijk, waar we dagelijks in het Onze Vader om bidden.

Mogen wij door het vieren van deze Eucharistie door Hem gesterkt en begeleid worden op deze weg [Ps 54,6], omwille van ons welzijn en omwille van ons heil. Amen.

Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland

 

Homilie op Pinksterzondag.  (pater Marc Lindeijer s.j.)

Kom Schepper, Geest, daal tot ons neer”, lijkt opmerkelijk veel op “Sinterklaasje, kom maar binnen met je knecht”, zeker als we daarna verder zingen: “Gij zijt de gave Gods”, en “Gij schenkt uw gaven zevenvoud”. Pinksteren, niet Kerstmis, is het cadeautjesfeest van de Kerk, en “wie zoet is, krijgt lekkers, wie stout is de roe” lijkt gelukkig niet op te gaan, want over het straffen van gelovigen die in gebreke zijn gebleven horen we niets. Dat we niet altijd brave kinderen zijn, wordt overigens wel onderkend: niet voor niets gaat het in het intredelied over ons “duistere verstand” en ons “zwakke lichaam” en bidden we om verlossing “als de vijand woedt”. Paulus, in de tweede lezing, werkt het nog verder uit waar hij “de uitingen van zelfzucht” opnoemt: “ontucht, onreinheid en losbandigheid, afgoderij en toverij”, enzovoorts. Ook dat hoort bij ons leven, helaas, maar vandaag, nu we de komst van de heilige Geest verwachten, mogen we vertrouwvol uitzien naar de ‘stoomboot’ vol cadeautjes, die niet uit Spanje, maar uit de hemel komt.

Bij nadere beschouwing is er echter iets vreemds aan de hand met die cadeautjes. In het evangelie hoorden we hoe Jezus de heilige Geest schenkt aan de apostelen; in de eerste lezing hoorden we over de nederdaling van de heilige Geest op een grotere groep van zijn leerlingen. Maar wat hebben die twee gebeurtenissen met elkaar gemeen wat de gave zelf betreft? - de eerste gave zijnde de macht om zonden te vergeven, de tweede het vermogen om te spreken in vreemde talen. Wat ze met elkaar gemeen hebben, is dat die gaven niet voor de ontvangers zelf bedoeld zijn, maar voor derden, namelijk mensen die vergeving zoeken en mensen die van Gods grote daden moeten horen. Op het moment dat de leerlingen in vreemde talen gingen spreken, verstonden ze elkaar niet meer; op het moment dat zij de macht om zonden te vergeven ontvingen, stonden zijzelf nog in de schuld bij Jezus, die ze verloochend en in de steek gelaten hadden. Om terug te keren naar de vergelijking van Pinksteren met het feest van Sinterklaas: degenen die cadeautjes ontvangen zijn niet als de kinderen bij de open haard, maar als de talloze hulpsinterklazen die op pad moeten gaan om die cadeautjes door de juiste schoorsteen te gooien. Met andere woorden: de heilige Geest ontvangen we niet voor onszelf, maar voor anderen, om het Lichaam van Christus op te bouwen dat de Kerk is. Dat gebeurt door het sacrament van het vormsel, zoals u weet, toegediend door de bisschop: dat sacrament maakt elk van ons tot ‘hulpbisschop’, mede geroepen om de eindeloze gaven van de Geest eindeloos verder te verspreiden.

“Zie de maan schijnt door de bomen”, wordt: “Zie de zon schijnt door de ramen”, het “heilig avondje” wordt de heilige morgen van Pinksteren, maar wat hetzelfde blijft, is dat van ons verwacht wordt dat we ‘allemaal even recht zitten’, want Pinksteren is het feest van wakkere mensen die iets groots verwachten. “Broeders en zusters”, zegt niet knecht Piet maar apostel

Paul, “leeft naar de Geest, dan zult ge niet uitvoeren wat de zelfzucht dicteert”. Pakjesavond, 5 december, gaat over mij en mijn cadeautjes; het cadeautjesfeest van Pinksteren gaat over geschenken voor anderen. ‘Daar hoort dan een verlanglijstje bij’, zult u zeggen, ‘maar hoe moet dat dan?’ Heel makkelijk: Elly heeft voor u een hemelse cadeaulijst samengesteld in de vorm van het liturgieboekje, een lijst die gedeponeerd ligt voor de troon van God, van waaruit de heilige Geest zal neerdalen. Neem dat boekje straks mee naar huis en lees eens aandachtig de tweede lezing en de tussenzang ‘Veni, Sancte Spiritus’. In de tweede lezing somt Paulus maar liefst negen vruchten van de Geest op, terwijl in de tussenzang nog meer zaken worden opgenoemd waaraan elk van ons en de mensheid als geheel dringend behoefte heeft. Lees ze thuis eens aandachtig en maak uw verlanglijstje: liefde voor mijn zoon, vrede in Gaza, troost voor de buurvrouw die haar man verloren heeft, enzovoorts. Maak dat lijstje en bid vandaag, als ‘hulpbisschop’, als hulpsinterklaas, eens extra voor die intenties. “Kom Schepper, Geest, houd Gij bij ons uw intocht, Heer.”

 

 

 

evangelie: Johannes 15,9-17 Handelingen 10,25-26.34-35.44-48. Psalm 98. 1Johannes 4,7-10

Het elfde gebod

 

“Wat ik ook doe, als het niet uit liefde is, stelt het niets voor” [cf. 1Kor 13,1-3]. Deze woorden van Paulus klinken vaak bij een huwelijkssluiting. De twee geliefden stralen het uit. Dan klinkt het geloofwaardig. Wel dienen wij ons te realiseren dat Paulus daar niet over het huwelijk schrijft; veeleer instrueert hij zo àlle leden van de Kerk om liefdevol met elkaar om te gaan, ondanks alle verschillen die er tussen hen zijn [1Kor 12]. Liefde wordt gekenmerkt door geduld met elkaar en het goede willen voor de ander, zonder jaloezie, egotripperij, onrecht en grofheid [1Kor 13,4-7].

Als we deze beroemde tekst uit 1Korinthiërs 13 naast de lezingen van vandaag leggen, beseffen wij dat Paulus Jezus’ boodschap goed heeft begrepen: God gebiedt ons de liefde [Joh 15,14.17], omdat liefde ons ten volle doet leven. Daartoe is Jezus Christus tot ons gekomen en “heeft Hij onder ons gewoond” [Angelus; Joh 10,10. 1Joh 4,10]. Echter, het feit dat Paulus hier in zijn brief zoveel nadruk op legt, duidt erop dat die liefde in de Geloofsgemeenschap niet altijd nageleefd werd. Dit blijkt eveneens uit Paulus’ andere brieven – alsmede vandaag in de Tweede lezing: “Vrienden, laten wij elkaar liefhebben!” [1Joh 4,7] Iemand die al ten volle liefheeft, hoef je hiertoe niet aan te sporen…

Wat liefde is, hoeven wij niet zelf uit te vinden; in het leven en sterven van Jezus wordt ons duidelijk wat van Godswege met “liefde” wordt bedoeld. Wat in Gods ogen liefde is, wordt geopenbaard in Jezus’ omgaan met mensen. Niet “de Wet van Mozes” maar die evangelieverhalen worden voor gelovigen maatgevend voor een waarachtig christelijk leven: “Dit is Mijn gebod, dat jullie elkaar liefhebben zoals Ik jullie heb liefgehad” [Joh 15,12]. Je zou je leven ervoor geven! [Joh 15,13. 1Joh 4,10] – zoals de 26 van de verzetsgroep Nederlands Oranje Leger in deze parochie ook hebben gedaan!

Je leven geven voor de liefde, het klinkt romantisch. En voor de-liefde-van-je-leven kun je je dit nog wel voorstellen – ook al valt dit in de praktijk toch niet mee. Maar deze liefde naar Jezus’ voorbeeld, is dus leidraad voor héél ons leven: voor ons omgaan met onze dierbaren, met medegelovigen in de Kerk èn met vreemdelingen, d.w.z. met mensen die we niet kennen, die een beetje of heel anders zijn dan wijzelf en die wij vreemd vinden. Dan klinkt het gebod van de liefde opeens een stuk minder romantisch, maar meer als een zware opdracht.

In de Eerste lezing vernemen we hoe dit toentertijd uitpakte. Petrus ziet hoe mensen die niet van Joodse afkomst zijn, tot geloof komen. Wij vinden dit niet zo schokkend, maar dit choqueerde de Joden van toen wel: Hoe kan God zulke vreemde mensen die zich niet houden aan de Wet, uitkiezen en geloof schenken?! [cf. Js 40,15 etc.] – ja, zelfs Romeinen [zoals Cornelius: Hnd 10,1 cf. Ps 98,4], die toch onze vijanden zijn?! Petrus is verbijsterd en nog meer, als hij waarneemt dat die heidenen zelfs de Heilige Geest ontvangen, “juist als wij”! [Hnd 10,47b] Hierdoor leert Petrus heel snel dat hij “geen enkele mens als onrein of

verwerpelijk mag beschouwen” [Hnd 10,28]. Het doopsel, teken van volledige opname in de geloofsgemeenschap, moet hun dus niet geweigerd worden! De liefde van God is grensoverschrijdend, d.w.z. zij gaat over de grenzen heen die mensen van elkaar scheiden en uitsluiten.

Desondanks leeft het idee dat mensen (wijzelf, anderen) Gods liefde moeten verdienen; Gods liefde als een beloning voor goed gedrag. Vandaag blijkt echter dat het precies omgekeerd is. Het initiatief ligt bij de Eeuwige: “Niet jullie hebben Mij uitgekozen, maar Ik jullie!” [Joh 15,16a]. En we zien dat als eersten niet degenen die passen in een ideaalbeeld worden geliefd en begenadigd, maar juist degenen die niet voldoen, namelijk… de apostelen: vanaf Jezus’ arrestatie en nog na de Verrijzenis lieten zij zich leiden door angst [cf. 1Joh 4,18] en ongeloof [Mk 16,11 etc.].

“Iedereen die liefheeft, is een kind van God en kent God” [1Joh 4,8]. Kortom, éérst laat God allerlei mensen toe en schenkt hun Zijn Geest, want “God is groter dan ons hart” [1Joh 3,20]. Vervolgens kunnen zij Hem beter leren kennen en zo goed als God worden: “volmaakt” in liefde [Mt 5,43-48] en barmhartig [Lk 6,27-38].

De liefde van de Heer is zo groot, dat Hij bij het Laatste Avondmaal Zijn leerlingen tot Zijn vrienden maakt: voor vrienden heeft Hij geen geheimen (Woord) en aan hen geeft Hij Zichzelf in Brood en Wijn (Sacrament) [Joh 15,13-15] en daarna geheel, op het Kruis. Doordat wij die liefde ontvangen, kunnen wij steeds meer op Hem gaan lijken [cf. canon XIIb: “Barmhartige God, laat de Geest van Jezus in ons wonen en vervul ons van Uw liefde. Sterk ons door de gaven van Zijn Lichaam en Zijn Bloed en maak nieuwe mensen van ons; dat wij op Jezus gelijken.”]

Jezelf geven uit liefde. Wij zijn dankbaar jegens hen die dit hebben gedaan. En voor ons klinkt het ook hoopvol; dat het mogelijk is! Tegelijkertijd mag je je afvragen: “Hoe ver sta ik hier vanaf? Hoe vaak denk en handel ik uit heel andere motieven?”

Evenzo mogen wij ons als gelovigen afvragen waarom de Kerk door zovelen wordt ervaren als liefdelóós, óók door mensen die zelf tot de Kerk behoren. Ik vind het buiten-gewoon pijnlijk dat het slotdocument van de Europese synodale bijeenkomst (Praag, oktober 2023) heel wat mensen noemt die aangeven dat zij zich dikwijls/soms niet goed thuis c.q. niet echt geliefd voelen in de Geloofsgemeenschap: “vrouwen, jongeren, LHBT+ personen, mensen die arm zijn, gehandicapten, langdurig zieken, vluchtelingen en andere migranten, gescheiden mensen, hertrouwde mensen, verslaafden en slachtoffers van misbruik.” Best veel…

“Dit is Mijn gebod, dat jullie elkaar liefhebben zoals ik jullie heb liefgehad” [Joh 15,12]. Blijkt uit onze houding dat wij medemensen liefhebben in de Geest van Christus? Blijkt dat wij in woord en daad Gòds liefde doorgeven, de liefde die wij van Hem ontvangen?

Dus: “Vrienden, laten wij elkaar liefhebben!” Want ook bij deze Eucharistie stuurt de Heer ons als Zijn vrienden er op uit, om vruchten voort te brengen die blijven [Joh 15,16b cf. 1Kor 13,13] – omwille van ons welzijn en omwille van ons heil. Amen.

Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland

 

 

Preek van zondag 14 april  (na de mis volgde de jaarlijkse motorenzegening)

-          Pater Marc Lindeijer s.j.

 

Hoe bewoog Jezus zich voort? We zien Hem soms in een bootje zitten, om het meer van

Galilea over te steken, en op Palmzondag besteeg Hij een ezelsveulen om de profetie van de

nederige koning in vervulling te doen gaan. Maar voor het overige ging Jezus te voet, niet te

paard of in een koets, zoals de welgestelden van zijn tijd dat deden. Daarmee is ook meteen

het criterium gegeven: Jezus, de Zoon van God, de Verlosser van de wereld, wilde mens zijn

zoals wij en koos dus voor eenvoud en nabijheid. Hoog te paard zitten stond niet in zijn

vocabulaire en doordraven evenmin.

Maar als Jezus in Amsterdam anno 2024 had geleefd, hoe zou Hij zich dan hebben

voortbewogen? Voor snelle groepsverplaatsingen zal Hij zeker de bus, de tram of de metro

hebben genomen, en de trein als Hij buiten de stad moet zijn. Ik zie Jezus en de apostelen niet

onmiddellijk in een auto zitten en zelfs niet in een busje: te besloten, te privé voor iemand die

zó duidelijk een publieke persoon wil zijn. In het openbaar vervoer kun je nog eens contact

maken met je medepassagiers, waarbij we er zeker van mogen uitgaan dat Jezus niet de hele

reis op een schermpje zal zitten kijken, opgesloten in zijn eigen wereld en geïrriteerd wanneer

er iemand naast Hem wil gaan zitten.

In de stad zie ik Jezus en de apostelen te voet gaan en af en toe de fiets nemen wanneer ze iets

verder weg moeten gaan. In de discussie of ze een gewone fiets of een elektrische fiets zullen

gebruiken, mengt Jezus zich niet. ‘Wat het makkelijkst is in het verkeer en als we als groep

maar een beetje bij elkaar kunnen blijven’, dat vindt Hij belangrijk. Maar een voorstander van

de fatbike is Hij niet, want Hij weet: zoiets brengt zeker niet het beste boven bij de apostelen,

met name bij de ‘haantjes’ onder hen.

Een enkele keer gaan Jezus en de apostelen erop uit voor wat ontspanning in het groene

gebied rond de stad. De optie om racefietsen te gebruiken valt al snel af, omdat de ‘haantjes’

er meteen een wedstrijd van willen maken wie het eerste bij het pannenkoekenrestaurant is.

Nee, Jezus - het zal u misschien verbazen - kiest voor de motor. Waarom? Precies vanwege de

solidariteit die Hij in hun groepen ziet, het ‘samen uit, samen thuis’ gevoel, waarbij snelheid

ondergeschikt is aan de groepsbeleving. Jezus is een ‘easy rider’, met oog voor de mensen en

voor de prachtige schepping van God.

Ziet u Jezus en de apostelen samen op de motor zitten? Ziet u hen fietsen door de stad? Ziet u

hen lopen op de Dam of langs een gracht? Ziet u Hem plots naast u zitten op de bus? En wat

Hem daarbij onderscheidt van zoveel andere weggebruikers, is dat Hij steeds aandacht heeft

voor de mensen om Hem heen: Hij rijdt u niet van de sokken, Hij geeft u ruimte op het trottoir

en Hij kijkt steeds of de groep rondom Hem nog wel compleet is. Want in het Amsterdamse

verkeer raak je snel het contact kwijt.

Kijk, daar staan ze bij de halte van tram 24 in de Ferdinand Bolstraat; ze gaan naar het

centrum. De tram stopt en een oudere dame stapt uit, die met veel moeite haar rollator naar

buiten manoeuvreert. Jezus schiet onmiddellijk te hulp, zet de rollator op de stoep en helpt de

oudere dame bij het uitstappen. Ze kijkt Hem dankbaar aan, terwijl Hij haar rollator voorrijdt.

‘Wat een prachtig ding’, zegt Hij, ‘je hebt er steun aan bij het lopen, je kunt er even op gaan

zitten als je moe bent, en je hebt zelfs een mandje voor wat boodschappen. Een fiets of motor

helpen je sneller vooruit te komen, maar dit, de rollator, geeft kracht in zwakte, en is dat niet

precies wat God in ons leven wil zijn?’

 

 

4e zondag door het jaar, 28 januari 2024
evangelie: Marcus 1,21-28
Deuteronomium 18,15-20. Psalm 95. 1Korinthiërs 7,32-35

 

Met gezag – omwille van ons welzijn en ons heil

Ongetwijfeld beleven wij momenteel een gezagskrisis. Het is niets nieuws; aan het eind van de Middeleeuwen, met de Verlichting en sinds de jaren ’60 van de vorige eeuw hebben allerlei officiële instanties en hooggeplaatste personen aan gezag ingeboet. Het traditionele gezag brokkelde af. Menigeen ging zelf keuzes maken: “Wat heb jij met mij te maken?!” [cf. Mk 1,24a]. Toch, zelfs voor de anarchie van 1968 kwam een soort rationeel-legaal gezag in de plaats: de wetenschap werd leidend – daar hadden we wèl nog vertrouwen in – en met goede, demokratische wetten zouden we de problemen van deze tijd wel de baas kunnen. Maar zeker sinds Covid-19 beseffen wij dat wetenschappers ook mensen zijn en dat weten-schap niet waardevrij opereert en dat feiten vragen om interpretatie. En: de wetten die wij samen maken, kunnen ook averechts werken en heel verkeerd uitpakken, m.n. als ze op zich al niet goed zijn, te strak worden uitgevoerd of niet uitgevoerd (kunnen) worden.

In zo’n krisis ontstaat ruimte voor charismatisch gezag: mensen gaan luisteren naar iemand die niet per se een bepaalde positie heeft of kennis, maar die een zekere uitstraling heeft.  Wat diegene zegt, spreekt aan, komt binnen en wordt herkend als wijs en waar. We zien dit charismatische gezag wereldwijd in de politiek (van links tot rechts), in de sociale media (bijv. influencers) alsook in de Kerk (er zijn priesters en allerlei gelovigen die meer gezag hebben dan sommige bisschoppen).

Jezus “onderricht als iemand die gezag heeft” [Mk 1,22]. Hij deelt daarbij echter niet in het traditionele gezag van de hogepriesters en Schriftgeleerden. Zijn gezag is charismatisch van aard; gezag is Hem van Godswege gegeven [= charisma] en de mensen verlenen Hem gezag. Dit komt doordat zij Jezus herkennen als een profeet, als iemand die door God naar hen toe gezonden is. Zij zien hoe Hij – in de lijn van Mozes [Dt 18,18 cf. Mk 9,4]oprecht bekommerd is om het welzijn en het heil van Gods volk [cf. Mk 6,34 vs. 1,24b]. In het evangelie worden de officiële autoriteiten voorgesteld als gezagsdragers die wel geven om de Wet (legaal gezag), maar niet ècht geven om de mensen en hun onnodig zware lasten opleggen. Zelf houden zij zich er N.B. niet aan! [Lk 11,46] Tja, zo verlies je je gezag… [cf. Mt 6,8a].

Het opmerkelijke is dat Jezus vervolgens Gods gebod van de sabbat negeert. Hij geneest namelijk iemand op deze dag waarop je niet mag werken. Jezus overtreedt hier in Gods Naam de Wet van God. Volgens de joden is de Torah, met daarin de Tien geboden, door God aan Mozes gegeven. Daarom vinden Zijn volksgenoten het zo choquerend als Jezus Zich niet aan de sabbatsrust houdt [Mk 2,23-3,6], het derde gebod. Hun conclusie is dat Jezus dùs niet van Godswege gezonden kan zijn [Joh 9,16 vs. 3,2].

Jezus openbaart echter steeds weer dat Gods Woord gegeven is om mensen vrije mensen te laten zijn [cf. Joh 8,32 cf. Paulus in 1Kor 7,35]. Dus, de Wet is niet het doel; de Wet hééft een doel! In Jezus’ woorden: “De sabbat is gemaakt voor de mens, niet de mens voor de sabbat” [Mk 2,27].

Dit onderscheid van Jezus voorkomt dat wij iets wat geschapen of gemaakt is verabsoluteren, verafgoden. Dus óók als we de sabbat en de andere geboden van God of ‘zelfs’ de regels die wij zelf maken, als focus kiezen en als het hoogste goed beschouwen, verliezen we uit het oog dat ons heil ligt in de Schepper en Herder van allen [Ps 95,1.6v] en dat Hij mensen (naar ziel en lichaam) wil genezen [Ps 95,3], opdat wij heel zijn!

Jezus verandert niet het door God aan Mozes gegeven Woord en schaft de Wet niet af [Mt 5,17v], maar in Jezus – Zijn leven en sterven – is dat Woord wel vervuld! D.w.z.: wie na Jezus’ leven, sterven en verrijzen wil geloven, dient (niet langer te leven volgens de Wet van Mozes [Ga 2,21. 5,4-6], maar) voortaan te luisteren naar de stem van God Die door Zijn Zoon tot ons spreekt [Ps 95,8. Mk 9,7]. Of, nog anders gezegd: Wat voor joden (de tekst van) de Torah is, is voor christenen de persoon van Jezus Christus [cf. Joh 1,1-4.14. 14,6].

Voor ons is geloven daarom niet simpelweg gehoorzamen aan een [goddelijke, menselijke of natuur-]wet; geloven is veeleer een vertrouwensrelatie met Hem aangaan, door Hem gezag te verlenen en ons volledig toe te vertrouwen aan Hem: Zijn manier van leven navolgen [Mk 1,17] met medemensen en met God [Mk 10,35-45 resp. 12,28-34]. Zoals in het evangelie kan dan ook vandaag het kwade van ons wijken… [Mk 1,26]

Daarom lezen wij elke week een gedeelte uit het Evangelie; wij verlenen Hem gezag en willen van Hem leren: steeds weer proberen Zijn levenswandel als leidraad te nemen voor ons dagelijkse leven en de keuzes die wij moeten maken – niet alleen als individuen, maar ook als Zijn geloofsgemeenschap, als de Kerk.

De verhalen hebben we misschien al vaak gehoord, en nòg kunnen wij, net als de inwoners van Kafarnaüm [die Hem voor ’t eerst hoorden], buiten onszelf van verbazing zijn [Mk 1,22]. Want God, de Eeuwige, de Almachtige, de Barmhartige, blijkt toch steeds weer wijzer en heilzamer dan wij misschien aanvankelijk hadden gedacht en groter in Zijn liefde dan wij ons hadden voorgesteld.

Gezag… paradoxaal genoeg zien wij aan het begin van het Marcusevangelie dat Jezus de letter van Gods gebod overtreedt en zo ons leert wat waar en waarachtig is: de liefde die van God komt, bewerkt welzijn en heil voor mensen, die anders afgeschreven zouden zijn, zonder toekomst, zonder leven [cf. Joh 10,10]. Die liefde is de focus in heel het Evangelie [Joh 3,16v].

Laat Jezus’ focus dan ook de onze zijn, wanneer wij als Zijn leerlingen ons oriënteren in ingewikkelde quaesties. Alleen dan kunnen wij ons waarachtig Kerk noemen en een zégen zijn voor allen die Hem zoeken. Amen.

Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland

 

 

2e zondag van de Advent, Vredeskerk te Amsterdam, 10 december 2023
evangelie: Marcus 1,1-8
Jesaja 40,1-11. Psalm 85. 2Petrus 3,8-14

Getroost en gesterkt

Tja, troost voor Gods volk… [Js 40,1]. Dit klinkt wel héél ver weg. “Elk dal moet gevuld worden” [Js 40,4] – en dit kan, namelijk met het puin uit Gaza. Het klinkt cynisch, maar de realiteit is dat de wereld, heel de schepping, zucht onder juk dat wij haar hebben opgelegd en blijven opleggen – niet alleen “de natuur” lijdt, maar dus ook de mensen en vooral de armen, die nota bene óók onze broeders en zusters zijn [cf. Paus Franciscus: Fratelli tutti]. 

In Rome werd in oktober de derde fase van de Synode (2021-2024) gehouden. Als Kerk, als geloofsgemeenschap leren we opnieuw om te luisteren: naar God Die met ons [als mens: in de persoon van Jezus Christus] het leven deelt en ons voorgaat en Die ons inspireert [Heilige Geest]. Als Kerk leren we in dit Synodale Proces daarom om eveneens te luisteren naar elkáár; horen we de stem van de Eeuwige doorklinken in de stem van onze naasten? God Zelf wil immers wonen in ieder van ons [Joh 14,23. Rm 8,9. 1Kor 6,19 etc. cf. Mt 25,40. Gal 2,20].

In Dubai wordt de Klimaattop gehouden. Het is geen quaestie van duizend jaren of één dag [1Pe 3,8]; iedereen voelt onderhand wel aan dat iets moet gebeuren qua verduurzaming; zelfs degenen die veel geld verdienen aan de olie en de ontbossing. Paus Franciscus deed daar veel stof opwaaien, door te zeggen: De vernietiging van het milieu is een belediging van God [de Schepper], waardoor alle leven wordt bedreigd en conflicten worden geboren. De onverantwoorde grenzeloze drang naar steeds meer voor onszelf nekt ons.

Het feit dat zulke stemmen klinken in en buiten de Kerk is al een troost. Er klinkt hoop in door, d.w.z. de drang naar het goede dat we nu nog niet ervaren.  Degenen die van deze hoop spreken en ernaar handelen, voelen zich misschien een roepende in de woestijn [Mk 1,3] – alsof je gehoord noch gezien wordt. Maar wie niks zegt en niks doet draagt sowieso niks bij aan de realisatie van  onze hoop. Als de stem van de profeten verstomt en er niets meer uit hun handen komt, is dat troosteloos.

Dat goede waarop wij hopen heet in de Schrift de heerschappij van God. “Heerschappij” klinkt op het eerste gehoor niet bepaald hoopvol. Machtsmisbruik op allerlei gebied maakt ons bedroefd, boos en radeloos. Het is maar moeilijk voor te stellen dat iemand “heerst” en dat ons dat goed doet. Dáárom gebruikt Jesaja de beeldspraak van een goede herder die krachtig zijn kudde verdedigt en zijn schapen met zachte hand leidt [Js 40,10a.11b], uiterst geduldig, opdat niemand verloren gaat [2Pe 3,8-9b cf. Lk 15,2-31]. Niemand!

Is de aankondiging van zo’n heerser wel echt troostvol? Of eerder een zoethoudertje? Is het realistisch? “Geduld” en “met zachte hand” klinken momenteel niet populair. De problemen groeien ons boven het hoofd en nu zou het tijd zijn voor een harde aanpak. In oorlogssitua-ties doet zulke taal het goed. En eveneens in verkiezingstijd. Maar als we dan zulke harde woorden – samen (we hebben elkaar nodig) – moeten gaan omzetten in daden, blijkt dat nog niet zo eenvoudig. Bovendien, harde regimes zijn meestal maar van korte duur; uiteindelijk wil iedereen toch met geduld en zachte hand toegroeien naar vrede en rechtvaardigheid…

Psalm 85 spreekt daarom zo aan. Want deze toont ons een weg die begaanbaar is en concrete oplossingen brengt. “Als vrede en gerechtigheid elkaar kussen” [niet: omhelzen], dus als er geen enkele afstand meer is tussen recht en vrede… Het ligt zo voor de hand: als mensen elkaar als mens behandelen, elkaar uitnodigen en in staat stellen om te participeren en elkaar geven wat hun toekomt, verdwijnt de onvrede. Dan kunnen heel verschillende mensen ‘toch’ goed samenleven [cf. Js 11,1-10].

En “als trouw en erbarmen elkaar tegemoet gaan”, dus als mensen van harte, van binnenuit, tot elkaar proberen te komen, door zich blijvend aan elkaar te committeren, en serieus voor elkaar blijven kiezen, ontstaat er ook een kans voor erbarmen, dus: ruimte om elkaar te helpen i.p.v. te veroordelen en weg te zetten, ruimte om elkaar te begrijpen en te vergeven i.p.v. genadeloos af te straffen.

Zegen, rijke vrucht en voorspoed wordt van Godswege belooft aan het land dat oprecht deze weg gaat [Ps 85,13].

Maar durven we het aan? Of is deze psalm voor ons niet meer dan een mooi gedicht en niet meer dan een sprookje – zoals voor velen Kerstmis ook een soort sprookje is? Gewoon een mooi verhaal; “laten we het met Kerstmis wel een beetje gezellig houden, alsjeblieft…”

Met Kerstmis vieren we dat Gods Woord van vrede en recht, trouw en barmhartigheid handen en voeten gekregen heeft op een menselijke manier. Wij vieren dit, wereldwijd en groots, omdat wij met eigen ogen zien dat dit goede van God mogelijk is en dat Zijn goede heerschappij steeds meer tastbare werkelijkheid wordt, àls wij in Zijn Geest met Hem mee-werken en Hem navolgen op de weg (van vrede en gerechtigheid, trouw en barmhartigheid) die Hij ons leert en voorgaat [Mk 1,17].

In de praktijk blijkt dit nog lastig te zijn. Veranderen, een andere koers inslaan dan voorheen, [Mk 1,3v] is altijd moeilijk. De Paus noemde in Dubai met name het kwijtschelden van de schulden van de armen en duurzamer omgaan met de schepping. Wie volgens de belofte van God een nieuwe hemel en een nieuwe aarde verwachten [2Pe 3,13], is niet bang om groot te denken. Tegelijkertijd komt het aan op het kleine denken en doen van ieder van ons. Want als zelfs de leerlingen van Jezus, zoals u en ik, onbewust toch blijven steken in eigen-wijsheid, controle houden, wantrouwen, “ik eerst” enz. wordt het een héél lange weg.

Elk jaar hóren wij de stem van de Roepende in de woestijn, Johannes de Doper. Maar dringt de betekenis van zijn woorden ook tot ons door? Elk jaar vieren we dat de Redder naar wie iedereen uitkeek, kwam in de nacht, ja “als een dief” [2Pe 3,10], onverwachts. Alleen een paar eenvoudige herders hadden door dat het Kerstmis was.

Wie hierdoor getroost wordt, weet zich ook gesterkt om Hem daad-werkelijk tegemoet te gaan. Dan is er dadelijk met Kerstmis ook echt wat te vieren. Amen.

Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland

 

Tweede zondag van Pasen, “Beloken Pasen”, 16 april 2023
evangelie: Johannes 20,19-31
Handelingen 2,42-47. Psalm 118. 1Petrus 1,3-9

 

Doop-waterdicht bewijs: eerst geloven, dan zien

 

Het is niet waar, het is gewoon niet waar wat Thomas zegt: “Eerst zien en dan zal ik geloven” [Joh 20,25]. Menigeen herkent zich in de apostel Thomas of wil zich in hem herkennen. Want hij komt nuchter over. Ons verlangen om te zien en te beleven projecteren we op hem. En het mooie is dat het hem nog gegeven wordt ook: om te zien met eigen ogen en te ervaren, te voelen!

Maar, laten we in onze herinnering nog eens teruggaan naar vóór Pasen [de Vijfde zondag van de 40-dagentijd], naar de opwekking van Lazarus. We hebben toen gelezen hoe Jezus besloot om naar Lazarus toe te gaan in Bethanië. Thomas riep toen enthousiast zijn medeleerlingen op om mee te gaan, om met Hem te sterven [Joh 11,16]. Hieruit kunnen wij opmaken dat Thomas erbij was toen Jezus Lazarus uit de dood deed opstaan! Dus, niet “eerst zien en dan geloven”; Thomas hééft allang gezien, met eigen ogen. Hij heeft eerder al beleefd dat Jezus daadwerkelijk heer is over leven en dood [cf. Ps 56,14. 116,8] En het evangelie laat er geen twijfel over bestaan: het gaat hier over dezelfde Thomas, namelijk “die Didymus genoemd wordt” [Joh 11,16. 20,24].

Het klinkt ons logisch in de oren: eerst zien en dan geloven. Je zou het de wetenschappelijke benadering kunnen noemen, die zogenaamd past bij deze tijd: “ik neem pas iets voor waar aan als ik het ervaren heb, als het bewezen is, als het objectief is vastgesteld en herhaalbaar, meetbaar is. Echter, wij weten inmiddels dat wetenschap niet geheel objectief is en ook niet waardevrij. Daarbij, wij zien niet altijd goed, interpreteren soms wat we zien niet goed en het komt zelfs voor dat er bewust met meetresultaten wordt gesjoemeld, als deze de onderzoekers of hun opdrachtgevers niet goed uitkomen.

Meer nog, hoe vaak sluiten (beluiken) wij onze ogen niet voor onze eigen inzichten? Want we zien toch de problemen in de wereld, in onze Kerk, in onze maatschappij, in ons eigen leven…

Gelukkig, we geloven heel veel zonder bewijs te hebben. Vaak vragen we helemaal niet om bewijzen, zoals in de liefde en bij vriendschap: je kent elkaar, vertrouwt elkaar en daardoor zie je allerlei aanwijzingen, tekenen van de liefde voor elkaar. “Bewijs” past helemaal niet bij.

Hetzelfde zien we bijvoorbeeld tijdens verkiezingen, als massa’s mensen achter een kandidaat aan lopen. Lijsttrekkers kunnen overtuigen, maar zij bewijzen niks. Dat zovelen enthousiast worden van deze of gene leider, helpt misschien om je bij hen aan te sluiten, maar dit is dan meer gebaseerd op een gevoel en op hoop dan op harde feiten.

 

 

Zien/ervaren kan ons helpen om tot geloofsvertrouwen te komen. Maar zelfs als wij zien, al staan we er met onze neus bovenop, zoals Thomas bij Lazarus’ graf, het is geen garantie dat we dan tot waarachtig geloof komen. Daarom moeten wij ons zien en ons inzien ook niet als voorwaarde stellen om te geloven. Geloof dat gebaseerd is op onze waarneming, op wat wij kunnen zien en met ons beperkte verstand kunnen begrijpen, is maar een wankel geloof – zoals bij degenen die op Palmzondag met eigen ogen Jezus Jeruzalem binnen zien komen en hoopvol “Hosanna” roepen; deze ooggetuigen doen dit niet meer als Hij een paar dagen later terechtstaat voor Pilatus [cf. 1Pe 1,6].

Wat nemen wij eigenlijk waar? Echt niet alles wat er is! Stel je voor dat je niet met geloof en Kerk bent opgevoed en zelf op zoek bent gegaan. De realiteit lijden en dood is zo dominant, dat vele zoekers alleen maar lijden en dood zien en verder niks; hoe zou iemand dan kunnen geloven?

Jezus zegt tegen Thomas – en dus tegen ons: Zalig die niet ziende wel geloofden [Joh 20,29]; zalig die niet hebben gezien – en dus niet weten – en toch durven te geloven; zalig die niet weten [cf. agnosten], maar wel geloven.

In feite wil elke mens het liefst overtuigend bewijs, van niet-weten naar weten: met eigen ogen zien en daardoor menen zeker te weten. Maar, wat er ten diepste toe doet in ons leven, is niet direct zichtbaar en kunnen wij niet ten volle kennen: geloof, hoop en liefde [1Kor 13,13] en het mysterie van God Zelf [Joh 1,18a].

Wanneer wij vertrouwd zijn met elkaar, vragen wij niet om bewijzen; dan groeien we aan elkaar in liefde en hoop èn in geloven. Steeds wanneer de verrezen Heer Zelf ons hier samenbrengt rond Zijn tafel, tot ons spreekt en het Brood uitdeelt dat Hij Zelf is, maakt Hij ons steeds meer met Hem en met elkaar vertrouwd.

Onrust, lijden en dood blijven bestaan in deze wereld en in ons leven. Maar door deze vertrouwdheid met de Aanwezige en met alles wat van Hem komt, wordt ons verlangen om bewijzen te zien en alles te begrijpen gaandeweg omgebogen naar een innerlijke vrede, vreugde [1Pe 1,6], vertrouwen, dankbaarheid [Ps 118]. Doordat de gekruisigde en verrezen Heer Zelf ons hier verzamelt, laat Hij onze vertrouwdheid met Hem groeien. Door die vertrouwdheid wordt ons onrustige zoeken, een beweging waarin wij elkaar opzoeken, zodat niemand tekort hoeft te komen, zoals de Eerste lezing beschrijft [Hnd 2,45].

Doordat wij groeien in geloven worden wij, aldus de Eerste brief van Petrus, herboren tot een nieuw, hoopvol leven [1Pe 1,3]; wij kunnen zonder angst  onze wegen gaan [cf. Joh 20,19v]. Die kracht, die innerlijke gesteldheid  helpt ons om beschikbaar en dienstbaar te zijn en te leven voor oprechte liefde en gerechtigheid.

“Zien soms even”, zoals de maandag overleden Amsterdamse dichter Huub Oosterhuis het zei, is een zegen. Maar laten we ons geloofsvertrouwen daarvan niet afhankelijk maken. Want het werkt juist andersom: wie zoekt te geloven, begint te zien, soms, al is het maar even. Het is (geen waterdicht bewijs, maar), zogezegd, een doop-waterdicht bewijs – goed voor ons welzijn en goed voor ons heil. God-dank! Amen.

Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland

 

 

2e zondag van de Advent, 4 december 2022
evangelie: Mattheüs 3,1-12
Jesaja 11,1-10. Psalm 72. Romeinen 15,4-9

 

Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland

 

Bereikbaar voor kleine mensen

 

“Voor kleine mensen is Hij bereikbaar.”                                                                 [Ps 72]
Maar, is dit wel wáár?
Is Hij bereikbaar voor de kleine mensen
met al hun zorgen en “alledaagse” wensen?
De roep om eerlijkheid en gerechtigheid klinkt niet pas sinds kort                         [Js 11,4v]
alsof nu bij oorlogsdreiging en prijsstijging
de scheefheid van ons leven en samenleven pas duidelijk wordt.
In het licht van Christus, Die wij verwachten,                                                         [Mt 3,11v]
zien wij nog beter wat velen al dachten:
Bij elke krisis weer zijn het de kleine mensen die de rekening betalen
maar bij voorspoed zijn zij niet degenen die het dan in kunnen halen.
De woorden van Johannes de Doper maken ons onrustig, nog steeds, vandaag,
want we beseffen dat het niet klopt, hoe wij leven:
veel keuzes die wij maken zijn korte-termijn, voor even;                                        [Mt 3,7]
een visie op de toekomst houden we liever een beetje vaag.
De drang om te overleven,
ieder voor zich: kinderen leren het al in het computerspel.
Echter, leren door te ervaren “wij hebben elkaar nodig”,
gebeurt bij samen een hut bouwen, voetballen, de snoepjes délen
dàn lukt dat wèl.                                                                                                       [cf. Mt 18,3]
En dan blijkt al op een natuurlijke manier: geen mens is overbodig;                      [Ps 72,12-14]
het maakt uit hoe het met jou gaat – ook al zijn we met zeer velen.                        [Ps 72,9-11]
Jesaja en Johannes de Doper hebben een oordeel aangekondigd:
het gaat niet alléén over wie heeft gezondigd;                                                         [Mt 3,6]
oordelen betekent het aanbrengen van onderscheid:
met welke houding, woorden en daden is mijn levensweg geplaveid?                    [Mt 3,8]
Werk ik zo (indirect) mee aan de uitbuiting en de uitsluiting van anderen
of heb ik hen juist meegenomen op de weg die Jezus gaat?
Ook de apostel Paulus wil onze mentaliteit veranderen:
Christus komt “voor al der wereld baat,”                                                                 [Rm 15,8v]
zingen wij kryptisch in een kerstlied.                                                               [Er is een roos ontsprongen]
De drie lezingen hebben klaar aan de dag gelegd
hoe God ons samenleven heeft bedoeld, van oudsher voorzegd:
slechts één volk, mijn volk, mag naar Hem toekomen?
– nee, zo is het niet;
“Alle naties zullen naar Hem toestromen!”                                                              [Js 11,10]
“Aanvaard elkander daarom als leden van één gemeenschap”,                               [Rm 15,7]
omdat Hij ons in al onze verscheidenheid bijeen heeft gebracht
komt een einde aan de eindeloze eenzame donkere nacht                                       [Rm 13,12]
en groeit eensgezindheid uit tot broederschap, zelfs vriendschap.                          [Rm 15,5]
“Uit stenen brengt Hij nog kinderen van Abraham voort,”                                     [Mt 3,9]
dus, we kunnen ons niet op onze afkomst laten voorstaan
of onze status, geslacht en geaardheid, huidskleur, leeftijd en geleerdheid;
nee, uit onze dáden moet blijken waar wij van harte voor gaan;
uit de vruchten die wij voortbrengen blijkt onze gelovige gezindheid.                   [Mt 3,8.10]
Het oordeel vindt dus nú al plaats in ons hart.                                                         [Js 11,3]
Ik begrijp dat deze boodschap ons benart en ook verwart.
Maar deze bewustwording is niet om angst op te wekken;
veeleer om van Godswege de juiste informatie te verstrekken:
namelijk dat de opdracht is van ons allen als Kerk
om ons om te keren naar God en naar elkaar
- het begint met een goed woord, een gebaar -                                                        [Mt 3,11b]
en zo te ervaren: alleen samen zijn wij wijs en sterk.                                              [Rm 15,4-6]
In onze maatschappij en wereld is dikwijls uitsluiting de vorm
Maar bij ons geldt dus een andere norm:
heel Jeruzalem, Judea en de verre omtrek werden door Johannes gedoopt:            [Mt 3,5v]
we weten niet precies hoe ze hebben liefgehad, geloofd en gehoopt,
maar het was genoeg dat zij verlangden om verbonden met God te leven.
Het doopsel was en is geen beloning van goed gedrag,
maar Gods gave aan ons, om gezamenlijk het goede leven na te streven;
niet alleen: We doen wat mag
en daarmee houden we ons aan het Gezag.
Nee, geloven gaat veel verder:
het in verbondenheid en van harte volgen van de Goede Herder.                           [Mt 4,19]
Juist zij die klein zijn geboren en zij die worden gekleineerd
moeten daarom in Gods huis hartelijk welkom zijn en veilig;
zo wordt God geëerd
en blijkt dat Zijn Naam heilzaam is en heilig.                                                          [Ps 72]
Wij weten het uit eerste hand:
Kleine mensen – eenvoudige herders en magiërs uit een ver land –                       [Mt 2,1]
waren als eersten uitgenodigd in de stal.
En wat onze bijdrage aan dit verhaal zijn zal?
Kleinen en groten nemen hier deel aan hetzelfde Brood                                         [1Kor 10,17]
zo worden wij verenigd en wordt ons hart vergroot
voor de ander die anders is en met je gaat.
Wie zelf bereikbaar is en voor de ander openstaat,
keert om en ziet en gaat
met de ander de Komende en Zijn toekomst tegemoet                                            [Mt 25,6]
– nu en voorgoed. Amen.                             



 

 

22e zondag door het jaar, 28 augustus 2022    Evangelie: Lukas 14,1.7-14   Sirach 3,17-20.28-29. Psalm 68. Hebreeën 12,18-24a

Meezingen

De lezingen van deze zondag passen uitstekend bij het jubileum dat we vandaag vieren: dat van het Koor van de Lieve Vrede, 25 plus 1 jaar! Alle koorleden, Michiel Mirck als vaste begeleider vanaf het begin en dirigent Mark Walter (10 jaar) wil ik daar van harte mee feliciteren. Maar zeker ook feliciteer ik de parochie met dit koor. Want het is een rijkdom in een geloofsgemeenschap: zo’n groep trouwe en enthousiaste parochianen die met hun talenten en tijd zo iets positiefs bijdragen aan de liturgie en zo aan ons samen Kerk zijn!

Mijn eerste herinnering aan het koor moet van 25 jaar geleden zijn. Eén van de koorleden (wie? Ik weet het niet…) legde uit dat er hier drie koren waren: het Salve Regina Koor, het Canticum Anglicum en (ik citeer) “het koor van de mensen die niet kunnen zingen.” Met een lichte ironie werd zo natuurlijk verwezen naar de koorleden die graag zingen, zonder een geschoolde stem te hebben. Maar daarmee werd en wordt het koor toch wel ernstig tekort gedaan, zoals ook vandaag weer blijkt. Ik kan mij geen viering herinneren waarin de zang mij tegenviel, afleidde of stoorde. Integendeel!

Een kerkkoor is “goed” als kerkkoor, dus: geschikt, als het met zijn zang en uitstraling de verzamelde gemeenschap helpt om samen te vieren en tot gebed te komen en zo te groeien in geloven. Wat mij betreft voldoen alle drie de koren in deze parochie hier glansrijk aan. En daarom is het heel fijn om hier te mogen komen en ook vandaag dankbaar samen Eucharistie te vieren!

In een koor is het fijn om te zingen, sowieso. Toch houd je als koor wel in het oog dat je dienstbaar wilt zijn aan de verdere geloofsgemeenschap, met name aan de andere mensen die samenkomen voor de liturgie. Het is de houding die ons vandaag in de lezingen ook wordt aangereikt. Alleen met een nederige houding wordt God gediend.

Nederigheid en bescheidenheid kunnen gemakkelijk misbruikt worden: opgelegde deugden, om anderen klein te houden. En tegelijkertijd zien we dat mensen die hoog van de toren blazen, aandacht en aanzien krijgen. Ook op kleine schaal, bijv. vrijgevigheid, om maar gezien te worden en geliefd te zijn bij de mensen. De verleiding kan dan groot worden om daaraan mee te doen: om erbij te horen, een duidelijke plek te hebben, waardoor je je serieus genomen voelt. Als je je al te bescheiden opstelt, loopt iedereen toch over je heen?

Voor God is iedere mens gelijk. Van bovenaf gezien, zogezegd, is er geen hoger en lager. Dat de ene meer heeft gekregen dan een ander, betekent slechts dat de Eeuwige van diegene des te meer verwacht. Titels moet je dus wáár maken. Nederigheid is niet: datgene wat je hebt gekregen diep weg te stoppen en het alleen voor jezelf houden [cf. Mt 5,14-16. 25,14-30].

Maar in ònze ogen is geen enkele mens gelijk: noch naar het uiterlijk noch naar het innerlijk. Het kan ons jaloers maken en ons bewegen, om ook zo gezien en bewonderd te worden.

In de Bijbelse verhalen is het God Zelf Die mensen hun plaats wijst: dit is duidelijk bij de profeten en de koningen, maar in feite geldt het voor ieder van ons; iedereen is uitgenodigd voor de maaltijd die symbool staat voor het Koninkrijk van God en het is de Heer Die een plaats voor ons heeft bereid [Lk 14,15-24. Joh 14,1-3]. Hij wijst die plaats aan. “Realiseer je waar je staat!” zegt de Tweede lezing [Heb 12,18]. Als wij dan zelf een plaats uitzoeken die ons aanstaat, maar “te hoog gegrepen” is, kan het gebeuren dat we die weer moeten verlaten. Pijnlijk is dat voor degene zelf, maar eveneens bevordert zulk gedrag het wantrouwen jegens mensen die een verantwoordelijke positie bekleden en leiders zijn van het volk. Doordat mensen zich de belangrijkste plaatsen toeëigenen, wordt het samenleven ontwricht.

Tegelijkertijd zijn wij zelf mensen die anderen uitnodigen en een plaats toewijzen: in ons huis, in ons leven. Meestal zullen dit mensen zijn die ook òns weer uitnodigen. Meer nog, onwillekeurig gebeurt het dat wanneer er geen uitnodiging terug komt, het contact verwatert. Begrijpelijk in zekere zin, maar Jezus leert ons dat dat terugverwachten een verkeerde motivatie is [cf. Lk 6,31-35]: nodig niet uit om weer iets terug te krijgen; nodig uit om het goede dat je hebt, te delen. Dáár wordt je een gelukkiger mens van, zegt Hij, nu èn hierna [Lk 14,12-14].

Dit geldt eveneens voor ons samen Kerk zijn. In Jezus’ tijd mochten mensen met een handicap (“gebrekkigen, kreupelen, blinden”) of zelfs met een gebroken arm of been niet in het heiligdom komen [Lk 14,13 cf. Lv 21,23]. De mensen “waar wat mee is”, moesten vooral op een afstand blijven. Jezus gaat hier radicaal tegenin: juist deze mensen zijn welkom bij Hem! [cf. Ps 68,6v] En wij, gedoopten in Zijn Naam, gewijd en toegewijd, mensen van de Kerk, wij zijn geroepen om dit waar te maken – tot eer aan God [Ps 68,5 etc.] en het welzijn en het heil van de mensen!

Als je je aanmeldt voor het koor, kan het lijken alsof je jezelf de beste plaats toeëigent bij de Maaltijd die de Heer voor ons aanricht: een paar treetjes hoger dan de rest en dichtbij het altaar. Maar wie beter kijkt, ziet dat de koorleden gekomen zijn om met hun zang samen de viering op te luisteren: Gods-dienst. Tevens word je er zelf ook gelukkiger van – het zingen geeft energie en versterkt de onderlinge band: zo groeit de gemeenschap [cf. Ps 133] – en dankbaarder – je realiseert je dat je veel gekregen hebt en iets te geven hebt [cf. 1Kor 4,7] – en het helpt om te blijven geloven – zingen is immers twee keer bidden, zoals de H. Augustinus zegt.

Moge dit koor daarom geïnspireerd blijven zingen en ons allen hierin meenemen [niet slechts om “de lieve vrede” te bewaren, maar], tot opbouw van een ieder en van de gemeenschap van geloof, hoop en liefde [1Kor 13,13]. Amen.

Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland

 

PREEK VREDESKERK ZONDAG, 12 JUNI 2022

 

over Spreuken 8, 22 – 31, en Johannes 16, 12 – 15.

 

Op Drievuldigheidszondag preken, dierbare Vredeskerkers, ik zie er altijd  tegen op. Het heeft iets van: proberen uit te leggen wat niet uit te leggen is.

Als we met gelovige Islamieten in gesprek raken horen we telkens weer het verwijt dat wij in drie goden geloven: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. En leg hen dan maar eens uit dat dat helemaal niet waar is, omdat wij, net als zij, echt maar in één God geloven, maar in drie Personen.

Dat krijg je toch niet uitgelegd. In ieder geval overtuig je je gesprekspartner vermoedelijk niet. God valt niet uit te leggen. In God geloof je, of niet. Met God leef je, of niet. Zodra je God probeert uit te leggen loop je vast.

Zo hoorden wij als eerste lezing een prachtig stuk uit het Bijbelboek Spreuken. Daar wordt gesproken over een Wijsheid, die God geschapen zou hebben vóór al het bestaande. Maar wat is dat voor een Wijsheid die al bestond vóór al het bestaande? Ik denk dat dat het vermogen is om in God te geloven, de Schepper van hemel en aarde. Die wijsheid moet het vermogen zijn een relatie aan te gaan met God, om in Hem te geloven, van Hem te gaan houden én,

zolang als wij leven, te spelen voor zijn aangezicht. Dat is een beeld, een verhaal, een vermoeden, een raadselachtige verwoording van een menselijke ervaring. Verder gaan de schrijvers van het Oude Testament niet. We komen de namen 'Vader' 'Zoon' en 'Heilige

Geest' allemaal tegen bij die schrijvers en steeds zijn het verwoordingen van die fundamentele relatie: Het geven en ontvangen van ons leven. Het erkennen en volgen van Gods leiding

in ons leven, en steeds meer groeien in liefde. God laten doen zoals Hij het goed acht.

 

Dan lees je in de Bijbel dat de Vader de Schepper is, die Abraham uitkiest en

leidt. De Zoon in het Oude Testament is “het volk van God”, de uitverkorenen, de gelovigen. Abraham als eerste gelovige, én zijn nakomelingen die de eerste gelovige in zijn gelovige godsrelatie volgen. De Geest is de kracht die de geschiedenis voortstuwt; de liefde van de Vader die zich uitdrukt in zijn voortdurend scheppen en die zich steeds weer geeft aan

de mensen, zijn volk.

 

Kunt u het nog een beetje volgen? Ik heb het gevoel dat ik alweer aan het uitleggen ben en dat lukt toch niet. Maar wat moet ik anders?

 

In het Nieuwe Testament is Jezus de Zoon, de Messias, in wie het geloof in de Vader, zijn Vader, totaal was. De Zoon, die zich volledig toevertrouwde aan de Vader en zich liet leiden door de Geest van de Vader. Gods Geest was Jezus Geest. Maar in de evangelielezing van vandaag worstelt Jezus met hetzelfde probleem. “Nog veel heb ik u te zeggen, maar gij kunt het nu nog niet dragen!” zegt Hij tegen zijn leerlingen. Straks, na dood en verrijzenis,

“zal de Geest der Waarheid u de komende dingen aankondigen.”

 

Zouden de leerlingen het hebben kunnen verwerken, de geweldige invloed die hun getuigenis op de hele Westerse wereld gehad heeft? De beperktheid van Jezus' aardse leven zal wegvallen en zijn woorden zullen zich tien- honderdvoudig verbreiden. De Heilige Geest zal Jezus vertegenwoordigen in en met de leerlingen.

 

Ze hadden het niet kunnen bevroeden, zoals ook wij vandaag nog steeds Gods wegen niet kunnen doorgronden, laat staan dat wij zijn plannen kunnen voorzien. Het blijft een groot mysterie, het mysterie van God, van de mens en van het leven.

 

De schrijvers van het Oude en Nieuwe Testament hebben met dat mysterie geleefd. Zij schrijven wat zij ervaren. In de eerste eeuwen bad de kerk nog geheel op het ritme van de Heilige Schrift: “Eer aan de Vader, door de Zoon, in de Geest.” Alleen de Vader wordt aanbeden, door de Zoon als eerste van ons gelovigen, in de Heilige Geest, die in de biddende en werkende kerk is, in iedere biddende en handelende mens. Eeuwenlang heeft de mens met dit mysterie geleefd.

 

Maar wij mensen blijven niet graag stil staan voor mysteries. Wij willen het graag heel precies weten. Wij willen het snappen en met ons verstand doorgronden. Als er dan sprake is van Vader, Zoon en Heilige Geest, hoe zit dat dan? In de loop van de tijd hebben we geprobeerd te begrijpen hoe de binnenkant van de Drievuldigheid in elkaar zit. Er zijn theorien ontwikkeld en

daar zijn concilies over gehouden die formuleringen hebben gevonden. Daar zijn zelfs oorlogen om gevoerd. Mensen hebben elkaar verketterd en er is zelfs een ware splitsing in de Kerk tussen Oost en West door ontstaan. Dikke boeken zijn er over geschreven en de knapste koppen hebben zich het hoofd er over gebroken. We hebben er een feest voor ingevoerd, ieder jaar te vieren op de eerste Zondag na Pinksteren. Het feest van de Heilige

Drievuldigheid. Het Feest van het ondoorgrondelijke mysterie van God.

 

We kunnen God niet begrijpen en we kunnen Hem niet verklaren. Maar we kunnen wel in Hem geloven en van Hem houden. En soms, soms kunnen we Hem zelfs ervaren in ons leven en weten we ons gedragen door de liefde van onze God. Pater Jan van Kilsdonk, mijn ruim tien jaar geleden overleden, bijzondere Amsterdamse medebroeder, vertelde graag een gebeurtenis waarbij hij ontroerd werd door Gods nabijheid. Hij zegende een huwelijk in

van een meisje dat katholiek en een jongen die 'niks' is. In het huwelijksformulier werd toen gelezen: “Weest niet bang en maakt u niet angstig bezorgd, want God is dichtbij en de Geest van God is in elk van jullie beiden”. Op dat ogenblik, vertelt van Kilsdonk, worden de wat drammerige ogen van die nuchtere atheïst vochtig. 'In mij de Geest van God?' In mij van

wie de Limburgse ouders van mijn geliefde goedmoedig maar toch weemoedig fluisteren dat ik 'niks' ben? Het was net alsof de Geest van God voor het eerst aan hemzelf, aan zijn gevoel en aan zijn hart geopenbaard werd. Zo menselijk is het mysterie van onze drievuldige God,

Amen.