|
||
Tweede zondag van Pasen, “Beloken Pasen”, 16 april 2023 Doop-waterdicht bewijs: eerst geloven, dan zien Het is niet waar, het is gewoon niet waar wat Thomas zegt: “Eerst zien en dan zal ik geloven” [Joh 20,25]. Menigeen herkent zich in de apostel Thomas of wil zich in hem herkennen. Want hij komt nuchter over. Ons verlangen om te zien en te beleven projecteren we op hem. En het mooie is dat het hem nog gegeven wordt ook: om te zien met eigen ogen en te ervaren, te voelen! Maar, laten we in onze herinnering nog eens teruggaan naar vóór Pasen [de Vijfde zondag van de 40-dagentijd], naar de opwekking van Lazarus. We hebben toen gelezen hoe Jezus besloot om naar Lazarus toe te gaan in Bethanië. Thomas riep toen enthousiast zijn medeleerlingen op om mee te gaan, om met Hem te sterven [Joh 11,16]. Hieruit kunnen wij opmaken dat Thomas erbij was toen Jezus Lazarus uit de dood deed opstaan! Dus, niet “eerst zien en dan geloven”; Thomas hééft allang gezien, met eigen ogen. Hij heeft eerder al beleefd dat Jezus daadwerkelijk heer is over leven en dood [cf. Ps 56,14. 116,8] En het evangelie laat er geen twijfel over bestaan: het gaat hier over dezelfde Thomas, namelijk “die Didymus genoemd wordt” [Joh 11,16. 20,24]. Het klinkt ons logisch in de oren: eerst zien en dan geloven. Je zou het de wetenschappelijke benadering kunnen noemen, die zogenaamd past bij deze tijd: “ik neem pas iets voor waar aan als ik het ervaren heb, als het bewezen is, als het objectief is vastgesteld en herhaalbaar, meetbaar is. Echter, wij weten inmiddels dat wetenschap niet geheel objectief is en ook niet waardevrij. Daarbij, wij zien niet altijd goed, interpreteren soms wat we zien niet goed en het komt zelfs voor dat er bewust met meetresultaten wordt gesjoemeld, als deze de onderzoekers of hun opdrachtgevers niet goed uitkomen. Meer nog, hoe vaak sluiten (beluiken) wij onze ogen niet voor onze eigen inzichten? Want we zien toch de problemen in de wereld, in onze Kerk, in onze maatschappij, in ons eigen leven… Gelukkig, we geloven heel veel zonder bewijs te hebben. Vaak vragen we helemaal niet om bewijzen, zoals in de liefde en bij vriendschap: je kent elkaar, vertrouwt elkaar en daardoor zie je allerlei aanwijzingen, tekenen van de liefde voor elkaar. “Bewijs” past helemaal niet bij. Hetzelfde zien we bijvoorbeeld tijdens verkiezingen, als massa’s mensen achter een kandidaat aan lopen. Lijsttrekkers kunnen overtuigen, maar zij bewijzen niks. Dat zovelen enthousiast worden van deze of gene leider, helpt misschien om je bij hen aan te sluiten, maar dit is dan meer gebaseerd op een gevoel en op hoop dan op harde feiten. Zien/ervaren kan ons helpen om tot geloofsvertrouwen te komen. Maar zelfs als wij zien, al staan we er met onze neus bovenop, zoals Thomas bij Lazarus’ graf, het is geen garantie dat we dan tot waarachtig geloof komen. Daarom moeten wij ons zien en ons inzien ook niet als voorwaarde stellen om te geloven. Geloof dat gebaseerd is op onze waarneming, op wat wij kunnen zien en met ons beperkte verstand kunnen begrijpen, is maar een wankel geloof – zoals bij degenen die op Palmzondag met eigen ogen Jezus Jeruzalem binnen zien komen en hoopvol “Hosanna” roepen; deze ooggetuigen doen dit niet meer als Hij een paar dagen later terechtstaat voor Pilatus [cf. 1Pe 1,6]. Wat nemen wij eigenlijk waar? Echt niet alles wat er is! Stel je voor dat je niet met geloof en Kerk bent opgevoed en zelf op zoek bent gegaan. De realiteit lijden en dood is zo dominant, dat vele zoekers alleen maar lijden en dood zien en verder niks; hoe zou iemand dan kunnen geloven? Jezus zegt tegen Thomas – en dus tegen ons: Zalig die niet ziende wel geloofden [Joh 20,29]; zalig die niet hebben gezien – en dus niet weten – en toch durven te geloven; zalig die niet weten [cf. agnosten], maar wel geloven. In feite wil elke mens het liefst overtuigend bewijs, van niet-weten naar weten: met eigen ogen zien en daardoor menen zeker te weten. Maar, wat er ten diepste toe doet in ons leven, is niet direct zichtbaar en kunnen wij niet ten volle kennen: geloof, hoop en liefde [1Kor 13,13] en het mysterie van God Zelf [Joh 1,18a]. Wanneer wij vertrouwd zijn met elkaar, vragen wij niet om bewijzen; dan groeien we aan elkaar in liefde en hoop èn in geloven. Steeds wanneer de verrezen Heer Zelf ons hier samenbrengt rond Zijn tafel, tot ons spreekt en het Brood uitdeelt dat Hij Zelf is, maakt Hij ons steeds meer met Hem en met elkaar vertrouwd. Onrust, lijden en dood blijven bestaan in deze wereld en in ons leven. Maar door deze vertrouwdheid met de Aanwezige en met alles wat van Hem komt, wordt ons verlangen om bewijzen te zien en alles te begrijpen gaandeweg omgebogen naar een innerlijke vrede, vreugde [1Pe 1,6], vertrouwen, dankbaarheid [Ps 118]. Doordat de gekruisigde en verrezen Heer Zelf ons hier verzamelt, laat Hij onze vertrouwdheid met Hem groeien. Door die vertrouwdheid wordt ons onrustige zoeken, een beweging waarin wij elkaar opzoeken, zodat niemand tekort hoeft te komen, zoals de Eerste lezing beschrijft [Hnd 2,45]. Doordat wij groeien in geloven worden wij, aldus de Eerste brief van Petrus, herboren tot een nieuw, hoopvol leven [1Pe 1,3]; wij kunnen zonder angst onze wegen gaan [cf. Joh 20,19v]. Die kracht, die innerlijke gesteldheid helpt ons om beschikbaar en dienstbaar te zijn en te leven voor oprechte liefde en gerechtigheid. “Zien soms even”, zoals de maandag overleden Amsterdamse dichter Huub Oosterhuis het zei, is een zegen. Maar laten we ons geloofsvertrouwen daarvan niet afhankelijk maken. Want het werkt juist andersom: wie zoekt te geloven, begint te zien, soms, al is het maar even. Het is (geen waterdicht bewijs, maar), zogezegd, een doop-waterdicht bewijs – goed voor ons welzijn en goed voor ons heil. God-dank! Amen. Pater Mark-Robin Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland 2e zondag van de Advent, 4 december 2022 Pater Mark-Robin
Hoogland C.P., Provinciaal van de Passionisten in Nederland Bereikbaar voor kleine mensen “Voor kleine mensen is Hij bereikbaar.” [Ps 72]
22e
zondag door het jaar, 28 augustus 2022
Evangelie: Lukas 14,1.7-14 Sirach
3,17-20.28-29. Psalm 68. Hebreeën 12,18-24a Meezingen De lezingen
van deze zondag passen uitstekend bij het jubileum dat we vandaag vieren: dat
van het Koor van de Lieve Vrede, 25 plus 1 jaar! Alle koorleden, Michiel
Mirck als vaste begeleider vanaf het begin en dirigent Mark Walter (10 jaar)
wil ik daar van harte mee feliciteren. Maar zeker ook feliciteer ik de
parochie met dit koor. Want het is een rijkdom in een geloofsgemeenschap:
zo’n groep trouwe en enthousiaste parochianen die met hun talenten en tijd zo
iets positiefs bijdragen aan de liturgie en zo aan ons samen Kerk zijn! Mijn
eerste herinnering aan het koor moet van 25 jaar geleden zijn. Eén van de
koorleden (wie? Ik weet het niet…) legde uit dat er hier drie koren waren:
het Salve Regina Koor, het Canticum Anglicum en (ik citeer) “het koor van de mensen die niet
kunnen zingen.” Met een lichte ironie werd zo natuurlijk verwezen naar de
koorleden die graag zingen, zonder een geschoolde stem te hebben. Maar
daarmee werd en wordt het koor toch wel ernstig tekort gedaan, zoals ook
vandaag weer blijkt. Ik kan mij geen viering herinneren waarin de zang mij
tegenviel, afleidde of stoorde. Integendeel! Een
kerkkoor is “goed” als kerkkoor, dus: geschikt, als het met zijn zang en
uitstraling de verzamelde gemeenschap helpt om samen te vieren en tot gebed
te komen en zo te groeien in geloven. Wat mij betreft voldoen alle drie de
koren in deze parochie hier glansrijk aan. En daarom is het heel fijn om hier
te mogen komen en ook vandaag dankbaar samen Eucharistie te vieren! In een
koor is het fijn om te zingen, sowieso. Toch houd je als koor wel in het oog
dat je dienstbaar wilt zijn aan de verdere geloofsgemeenschap, met name aan
de andere mensen die samenkomen voor de liturgie. Het is de houding die ons
vandaag in de lezingen ook wordt aangereikt. Alleen met een nederige houding
wordt God gediend. Nederigheid
en bescheidenheid kunnen gemakkelijk misbruikt worden: opgelegde deugden, om
anderen klein te houden. En tegelijkertijd zien we dat mensen die hoog van de
toren blazen, aandacht en aanzien krijgen. Ook op kleine schaal, bijv.
vrijgevigheid, om maar gezien te worden en geliefd te zijn bij de mensen. De
verleiding kan dan groot worden om daaraan mee te doen: om erbij te horen,
een duidelijke plek te hebben, waardoor je je serieus genomen voelt. Als je
je al te bescheiden opstelt, loopt iedereen toch over je heen? Voor God
is iedere mens gelijk. Van bovenaf gezien, zogezegd, is er geen hoger en
lager. Dat de ene meer heeft gekregen dan een ander, betekent slechts dat de
Eeuwige van diegene des te meer verwacht. Titels moet je dus wáár maken.
Nederigheid is niet: datgene wat je hebt gekregen diep weg te stoppen en het
alleen voor jezelf houden [cf. Mt
5,14-16. 25,14-30]. Maar in ònze ogen is geen enkele mens gelijk: noch naar het
uiterlijk noch naar het innerlijk. Het kan ons jaloers maken en ons bewegen,
om ook zo gezien en bewonderd te worden. In de
Bijbelse verhalen is het God Zelf Die mensen hun plaats wijst: dit is
duidelijk bij de profeten en de koningen, maar in feite geldt het voor ieder
van ons; iedereen is uitgenodigd voor de maaltijd die symbool staat voor het
Koninkrijk van God en het is de Heer Die een plaats voor ons heeft bereid [Lk 14,15-24. Joh 14,1-3]. Hij
wijst die plaats aan. “Realiseer je waar je staat!” zegt de Tweede lezing [Heb 12,18]. Als wij dan zelf een plaats uitzoeken die ons
aanstaat, maar “te hoog gegrepen” is, kan het gebeuren dat we die weer moeten
verlaten. Pijnlijk is dat voor degene zelf, maar eveneens bevordert zulk
gedrag het wantrouwen jegens mensen die een verantwoordelijke positie bekleden
en leiders zijn van het volk. Doordat mensen zich de belangrijkste plaatsen toeëigenen, wordt het samenleven ontwricht. Tegelijkertijd
zijn wij zelf mensen die anderen uitnodigen en een plaats toewijzen: in ons
huis, in ons leven. Meestal zullen dit mensen zijn die ook òns weer uitnodigen. Meer nog, onwillekeurig gebeurt het
dat wanneer er geen uitnodiging terug komt, het contact verwatert.
Begrijpelijk in zekere zin, maar Jezus leert ons dat dat terugverwachten een
verkeerde motivatie is [cf. Lk 6,31-35]: nodig
niet uit om weer iets terug te krijgen; nodig uit om het goede dat je hebt,
te delen. Dáár wordt je een gelukkiger mens van, zegt Hij, nu èn hierna [Lk
14,12-14]. Dit geldt eveneens
voor ons samen Kerk zijn. In Jezus’ tijd mochten mensen met een handicap
(“gebrekkigen, kreupelen, blinden”) of zelfs met een gebroken arm of been
niet in het heiligdom komen [Lk 14,13
cf. Lv 21,23]. De mensen “waar wat mee is”, moesten vooral op een
afstand blijven. Jezus gaat hier radicaal tegenin: juist deze mensen zijn welkom bij Hem! [cf. Ps 68,6v] En wij, gedoopten in Zijn Naam, gewijd en toegewijd, mensen van
de Kerk, wij zijn geroepen om dit
waar te maken – tot eer aan God [Ps 68,5 etc.] en het welzijn en het heil van de mensen! Als je je
aanmeldt voor het koor, kan het lijken alsof je jezelf de beste plaats toeëigent bij de Maaltijd die de Heer voor ons aanricht:
een paar treetjes hoger dan de rest en dichtbij het altaar. Maar wie beter
kijkt, ziet dat de koorleden gekomen zijn om met hun zang samen de viering op
te luisteren: Gods-dienst. Tevens word je er zelf
ook gelukkiger van – het zingen geeft energie en versterkt de onderlinge
band: zo groeit de gemeenschap [cf.
Ps 133] – en dankbaarder – je realiseert je dat je veel
gekregen hebt en iets te geven hebt [cf.
1Kor 4,7] –
en het helpt om te blijven geloven – zingen is immers twee keer bidden, zoals
de H. Augustinus zegt. Moge dit
koor daarom geïnspireerd blijven zingen en ons allen hierin meenemen [niet slechts om “de lieve vrede” te bewaren,
maar],
tot opbouw van een ieder en van de gemeenschap van geloof, hoop en liefde [1Kor 13,13]. Amen. Pater Mark-Robin Hoogland C.P.,
Provinciaal van de Passionisten in Nederland PREEK VREDESKERK ZONDAG,
12 JUNI 2022 over Spreuken 8, 22 – 31,
en Johannes 16, 12 – 15. Op Drievuldigheidszondag
preken, dierbare Vredeskerkers, ik zie er altijd tegen op. Het heeft iets van: proberen uit
te leggen wat niet uit te leggen is. Als we met gelovige
Islamieten in gesprek raken horen we telkens weer het verwijt dat wij in drie
goden geloven: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. En leg hen
dan maar eens uit dat dat helemaal niet waar is, omdat wij, net als zij, echt
maar in één God geloven, maar in drie Personen. Dat krijg je toch niet
uitgelegd. In ieder geval overtuig je je gesprekspartner vermoedelijk niet.
God valt niet uit te leggen. In God geloof je, of niet. Met God leef je, of
niet. Zodra je God probeert uit te leggen loop je vast. Zo hoorden wij als eerste
lezing een prachtig stuk uit het Bijbelboek Spreuken. Daar wordt gesproken
over een Wijsheid, die God geschapen zou hebben vóór al het bestaande. Maar
wat is dat voor een Wijsheid die al bestond vóór al het bestaande? Ik denk
dat dat het vermogen is om in God te geloven, de Schepper van hemel en aarde.
Die wijsheid moet het vermogen zijn een relatie aan te gaan met God, om in
Hem te geloven, van Hem te gaan houden én, zolang als wij leven, te
spelen voor zijn aangezicht. Dat is een beeld, een verhaal, een vermoeden,
een raadselachtige verwoording van een menselijke ervaring. Verder gaan de
schrijvers van het Oude Testament niet. We komen de namen 'Vader' 'Zoon' en
'Heilige Geest' allemaal tegen bij
die schrijvers en steeds zijn het verwoordingen van die fundamentele relatie:
Het geven en ontvangen van ons leven. Het erkennen en volgen van Gods leiding
in ons leven, en steeds
meer groeien in liefde. God laten doen zoals Hij het goed acht. Dan lees je in de Bijbel
dat de Vader de Schepper is, die Abraham uitkiest en leidt. De Zoon in het Oude
Testament is “het volk van God”, de uitverkorenen, de gelovigen. Abraham als
eerste gelovige, én zijn nakomelingen die de eerste gelovige in zijn gelovige
godsrelatie volgen. De Geest is de kracht die de geschiedenis voortstuwt; de
liefde van de Vader die zich uitdrukt in zijn voortdurend scheppen en die
zich steeds weer geeft aan de mensen, zijn volk. Kunt u het nog een beetje volgen?
Ik heb het gevoel dat ik alweer aan het uitleggen ben en dat lukt toch niet.
Maar wat moet ik anders? In het Nieuwe Testament is
Jezus de Zoon, de Messias, in wie het geloof in de Vader, zijn Vader, totaal
was. De Zoon, die zich volledig toevertrouwde aan de Vader en zich liet
leiden door de Geest van de Vader. Gods Geest was Jezus Geest. Maar in de
evangelielezing van vandaag worstelt Jezus met hetzelfde probleem. “Nog veel
heb ik u te zeggen, maar gij kunt het nu nog niet dragen!” zegt Hij tegen zijn
leerlingen. Straks, na dood en verrijzenis, “zal de Geest der Waarheid
u de komende dingen aankondigen.” Zouden de leerlingen het
hebben kunnen verwerken, de geweldige invloed die hun getuigenis op de hele
Westerse wereld gehad heeft? De beperktheid van Jezus' aardse leven zal
wegvallen en zijn woorden zullen zich tien- honderdvoudig verbreiden. De
Heilige Geest zal Jezus vertegenwoordigen in en met de leerlingen. Ze hadden het niet kunnen
bevroeden, zoals ook wij vandaag nog steeds Gods wegen niet kunnen
doorgronden, laat staan dat wij zijn plannen kunnen voorzien. Het blijft een
groot mysterie, het mysterie van God, van de mens en van het leven. De schrijvers van het Oude
en Nieuwe Testament hebben met dat mysterie geleefd. Zij schrijven wat zij
ervaren. In de eerste eeuwen bad de kerk nog geheel op het ritme van de
Heilige Schrift: “Eer aan de Vader, door de Zoon, in de Geest.” Alleen de
Vader wordt aanbeden, door de Zoon als eerste van ons gelovigen, in de
Heilige Geest, die in de biddende en werkende kerk is, in iedere biddende en
handelende mens. Eeuwenlang heeft de mens met dit mysterie geleefd. Maar wij mensen blijven
niet graag stil staan voor mysteries. Wij willen het graag heel precies
weten. Wij willen het snappen en met ons verstand doorgronden. Als er dan
sprake is van Vader, Zoon en Heilige Geest, hoe zit dat dan? In de loop van
de tijd hebben we geprobeerd te begrijpen hoe de binnenkant van de
Drievuldigheid in elkaar zit. Er zijn theorien
ontwikkeld en daar zijn concilies over
gehouden die formuleringen hebben gevonden. Daar zijn zelfs oorlogen om
gevoerd. Mensen hebben elkaar verketterd en er is zelfs een ware splitsing in
de Kerk tussen Oost en West door ontstaan. Dikke boeken zijn er over
geschreven en de knapste koppen hebben zich het hoofd er over gebroken. We
hebben er een feest voor ingevoerd, ieder jaar te vieren op de eerste Zondag
na Pinksteren. Het feest van de Heilige Drievuldigheid. Het Feest
van het ondoorgrondelijke mysterie van God. We kunnen God niet
begrijpen en we kunnen Hem niet verklaren. Maar we kunnen wel in Hem geloven
en van Hem houden. En soms, soms kunnen we Hem zelfs ervaren in ons leven en
weten we ons gedragen door de liefde van onze God. Pater Jan van Kilsdonk, mijn ruim tien jaar geleden overleden, bijzondere
Amsterdamse medebroeder, vertelde graag een gebeurtenis waarbij hij ontroerd
werd door Gods nabijheid. Hij zegende een huwelijk in van een meisje dat
katholiek en een jongen die 'niks' is. In het huwelijksformulier werd toen
gelezen: “Weest niet bang en maakt u niet angstig bezorgd, want God is
dichtbij en de Geest van God is in elk van jullie beiden”. Op dat ogenblik,
vertelt van Kilsdonk, worden de wat drammerige ogen
van die nuchtere atheïst vochtig. 'In mij de Geest van God?' In mij van wie de Limburgse ouders van
mijn geliefde goedmoedig maar toch weemoedig fluisteren dat ik 'niks' ben?
Het was net alsof de Geest van God voor het eerst aan hemzelf, aan zijn
gevoel en aan zijn hart geopenbaard werd. Zo menselijk is het mysterie van
onze drievuldige God, Amen. |
|